Zijn bijnaam heeft hij waarschijnlijk te danken aan zijn ijzeren wil en doorzettingsvermogen.
Zie ook "de legende van de Brugse beer" (extra pagina)
Boudewijn is bekend als grondlegger van het graafschap Vlaanderen en doordat hij met kerstmis 861 de koningsdochter Judith van West-Francië van het hof van haar vader Karel de Kale schaakte. De 17-jarige Judith was al twee keer weduwe en was teruggekeerd naar het hof van haar vader. Die wilde haar natuurlijk een derde keer gunstig uithuwelijken, maar ze vluchtte met Boudewijn – toen al een bekende vechtjas – van het hof dat voor de viering van kerst naar Senlis was getrokken. Het stel werd daarbij geholpen door Judiths broer Lodewijk de Stamelaar, die steeds in conflict was met zijn vader.
Lodewijk de Stamelaar
Als onderdeel van de verzoening kreeg Boudewijn het bestuur over de pagus Flandrensis het gebied rond Torhout, Gistel, Oudenburg en Brugge. Dit was in de ogen van Karel waarschijnlijk een onbetekenende functie: Vlaanderen lag in een uithoek van zijn koninkrijk en werd geteisterd door de Vikingen. Boudewijn bleek echter een succesvol bestuurder. Hij wist de invallen van de Vikingen te stoppen en bouwde daarvoor versterkingen in Arras, Gent en Brugge. In Brugge bouwde hij een kerk die was gewijd aan Donatianus van Reims en gaf relieken van de heilige aan de kerk. In Veurne stichtte hij een Benedictijner klooster en schonk het relieken van heilige Walburgis. In 870 werd zijn bezit uitgebreid en was hij heer van geheel Vlaanderen en Ternois, hetzelfde jaar werd hij lekenabt van Sint Pieter in Gent. In 877 steunde hij Lodewijk de Stamelaar bij de opvolging van Karel de Kale. Kort daarna trok hij zich terug en werd monnik in de abdij van Sint-Bertinus, waar hij ook is begraven.
De Vlaanderengouw of Pagus Flandrensis was - na de overname uit handen van de Romeinen - sinds de vierde eeuw een Frankische gouw rond de stad Brugge tussen de IJzer en het Zwin met de stadjes Torhout, Gistel en Oudenburg. Meerdere Romeinse pogingen om zich van de (Salische) Franken te ontdoen, hadden gefaald, en in 358 deed Julianus, de latere keizer Julianus Apostata, aan de Franken afstand van het gebied dat tegenwoordig Vlaanderen en Zuid-Nederland vormt (Toxandrië) als foederati (aan de Romeinen verbondenen). De laatste drie heersers van de Vlaanderengouw waren achtereenvolgens de forestiers (woudgraven of woudmeesters) Liederik, Ingelram en tot slot Odoaker. Uit de Vlaanderengouw groeide nadien het graafschap Vlaanderen, waarvan Boudewijn I (bijgenaamd Boudewijn met de ijzeren arm) in 862 de eerste gouwgraaf werd.
De benaming is afgeleid van flâm, een Ingveoonse vorm van het Oergermaanse *flauma (‘vloed, stroom, stroming en modder’) en betekent dus overstroming, overstroomd land, slijkland.
Traditioneel wordt de forestier Odoaker als zijn vader gezien maar Odoaker (als vader van Boudewijn) en zijn voorouders worden tegenwoordig als speculatief beschouwd omdat dit alleen is gebaseerd op teksten uit de twaalfde eeuw. Een andere theorie is dat Boudewijns vader wel Odoaker heette maar een lagere hoveling was.
Boudewijn en Judith hadden vier kinderen:
- Karel, geb. ca. 864, jong gestorven
- Boudewijn
- Rudolf van Cambrai
- vermoedelijk nog een dochter, de kronieken van het klooster van Waulsort vermelden bij de dood van Rudolf van Cambrai dat Wouter, de zoon van Rudolfs zuster, probeerde hem te wreken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten