Karel, bijgenaamd de Goede (?, ca. 1080/86 – Brugge, 2 maart 1127) was graaf van Vlaanderen van 1119 tot aan zijn dood. Hij trouwde met Margaretha van Clermont, dochter van Reinoud II.
Karel van Denemarken, later Karel de Goede genaamd, werd geboren in Denemarken als zoon van koning Knoet IV van Denemarken en van Adela van Vlaanderen, dochter van graaf Robrecht I de Fries en Geertruida van Saksen. Na de moord op haar echtgenoot in 1085 vluchtte Adela met haar kinderen Ingertha, Cecilia en Karel naar haar vader Robrecht de Fries. Adela hertrouwde later met Rogier Bursa, hertog van Apulië. Karel van Denemarken bleef bij zijn grootvader en oom aan het grafelijk hof en genoot er een goede opvoeding. Zoals veel ridders uit die tijd, vertrok Karel van Denemarken ook op pelgrimstocht naar het Heilige Land (1107-1108).
Hij fungeerde als raadgever voor zijn neef, graaf Boudewijn VII van Vlaanderen, bijgenaamd 'Hapkin'. Zijn naam komt dan ook voor op verschillende akten vanaf 1112. Hij nam ook deel aan het neerslaan van de opstand van de Zuid-Vlaamse leengraven in 1115 en 1117. Hij was regent van Vlaanderen toen Boudewijn VII op veldtocht ging naar Normandië in 1117 en 1118 en tevens tijdens de laatste levensmaanden van de graaf in 1119.
Karel volgde zijn kinderloze neef Boudewijn VII op, die hem had aangewezen als zijn opvolger, nog vóór diens dood op 17 juni 1119. Ondanks enige weerstand tegen zijn persoon werd hij toch als graaf van Vlaanderen erkend. Zijn bijnaam de Goede kreeg Karel van Denemarken tijdens de hongersnood die in 1124-1125 heel Europa teisterde. Via verschillende maatregelen kon hij verhinderen dat het dodenaantal erg hoog opliep.
Karel was een godvruchtig vorst en zijn hele binnenlandse politiek was vooral gericht op de vestiging en de handhaving van de openbare vrede door de bestrijding van onrecht en armoede. Hierdoor ontstemde hij een deel van de kleine adel, onder meer de rijke familie van Erembald, die er eerder in geslaagd was zich te doen opnemen in de adel, hoewel zij van onvrije afkomst was. De Erembalden waren uit Veurne afkomstig en leverden de burggraven van Brugge.
De moord op Karel de Goede
Toen de graaf naar aanleiding van een juridisch dispuut de onvrije afkomst van de Erembalden in het openbaar beklemtoonde, werd hij het slachtoffer van een samenzwering, geleid door Bertulf, proost van het Brugse Sint-Donaaskapittel en zelf een lid van de clan der Erembalden. Hij werd in de Sint-Donaaskerk te Brugge vermoord. Achtentwintig samenzweerders werden gevangengenomen en, op bevel van de Franse koning Lodewijk VI, van de hoogste toren van de burcht naar beneden geworpen. Eén van zijn moordenaars, Wido van Steenvoorde, werd in Reningelst gedood in een tweegevecht met Herman den Isèren.
Mede door het ontbreken van een rechtstreekse erfgenaam, veroorzaakte Karels dood een ernstige politieke crisis. Hiervan maakte de koning van Frankrijk gebruik om de Normandiër Willem Clito, kleinzoon van Mathilde van Vlaanderen (getrouwd met Willem de Veroveraar), die een zuster was van Robrecht de Fries als graaf op te dringen (23 maart 1127). Dit stootte op het verzet van Brugge en Gent.
Uiteindelijk werd Karel opgevolgd door een neef, Diederik van de Elzas, die de machtsstrijd won dankzij de steun der Vlaamse steden. Dit was de eerste gelegenheid waarbij de steden een doorslaggevende rol speelden in de Vlaamse politiek.
De aanleiding en gevolgen van de moord zijn erg gedetailleerd beschreven in het dagboek van zijn secretaris Galbert van Brugge.
Gebrandschilderd glas. België, Turnhout, parochiekerk
In 1884 werd Karel de Goede door de Katholieke Kerk zalig verklaard. Zijn neogotische reliekschrijn (1883-1885) staat in een zijkapel van de Sint-Salvatorskathedraal (Brugge). In de middenbeuk kan men het oud houten portret van hem terugvinden. Zijn rechter bovenrib werd bewaard in een kristallen, neogotisch reliekschrijn, die sinds 1880 was tentoongesteld in de Torhoutse St.-Pieterskerk. Het werd er gestolen op 16 juli 2004.
Levensloop van Karel
Karel was nog maar een kind, toen zijn vader werd gedood en zijn moeder, koningin Adela, met hem naar Vlaanderen vluchtte. Daar woonde Karels opa, graaf Robrecht I. Terwijl zijn moeder hertrouwde met de hertog van Apulië, kreeg hij in Vlaanderen zijn opleiding. Hij leerde lezen en schrijven en bekwaamde zich in alle vaardigheden waarover een toekomstig ridder diende te beschikken. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat hij vroom en godsdienstig was.
In 1093 overleed graaf Robrecht. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Robrecht II. Deze nam deel aan de kruistocht tegen de Saraceense bezetters van het Heilige Land in 1099. Daar vestigde hij de aandacht op zich door zijn moed en strategisch inzicht. Door zijn aandeel in de bevrijding van Jeruzalem op 15 juli van dat jaar kreeg hij de bijnaam Robrecht van Jeruzalem.
Karel was nog een tiener, te jong om mee te gaan met zo’n riskante onderneming. Hij heeft zijn oom na drie jaar afwezigheid zien terugkeren. Een glorieus moment. Het zal de vrome ridderidealen in zijn hart hebben aangewakkerd. Niet lang daarna ging hij zelf op kruistocht, en keerde op zijn beurt terug, overladen met eer en roem, omdat hij zich had onderscheiden in moed en liefde voor de heilige plaatsen. Enkele maanden na zijn terugkeer sneuvelde oom Robrecht II tijdens een of ander beleg: 1111.
RaadsmanHij werd opgevolgd door zijn achttienjarige zoon Boudewijn VII. De jongeman stond bekend om zijn rechtvaardigheid. Hij droeg altijd een bijl bij zich, een ‘happe’, om de orde te handhaven. Vandaar dat hij de geschiedenis is ingegaan als Boudewijn Hapken. Hij koos Karel als zijn vertrouwensman en samen maakten zij een eind aan de onophoudelijke familietwisten die Vlaanderen tot dan toe teisterden. ‘Om het bezit van de macht werd in die feodale maatschappij geïntrigeerd, uitgehuwelijkt, gestreden en desnoods geroofd en gemoord,’ aldus Carlos H. Vlaemynck wiens beschrijving wij hier volgen. Om weerloze mensen te beschermen tegen dit geweld, had men in de afgelopen jaren al geprobeerd paal en perk te stellen aan deze privé-oorlogjes. Zo hadden de Franse bisschoppen een ‘Godsvrede’ afgekondigd, welke ook was overgenomen door de Vlaamse graaf. Deze hield in dat er slechts honderd dagen per jaar gevochten mocht worden. Het was in ieder geval verboden tijdens de advent en de vasten, op feestdagen van belangrijke heiligen en door de week van woensdagavond tot maandagmorgen.
Boudewijn Hapken overleed op 17 juni 1119 aan de gevolgen van de verwondingen die hij had opgelopen tijdens een gevecht met de Engelsen bij de verdediging van de Franse stad Eu. Omdat hij kinderloos was, wees hij op zijn sterfbed zijn vertrouweling Karel aan als zijn opvolger. Daarmee sneed hij de pas af van een aantal andere gegadigden die reeds op de loer lagen om zich van het graafschap meester te maken.
Graaf van VlaanderenTwee jaar tevoren was Karel getrouwd met Margaretha van Clermont. Zijn eerste zorg was het handhaven van de Godsvrede. Dat was al niet eenvoudig. Ook had hij veel te stellen met zogeheten ‘ministerialen’, de dienstadel: lieden die vanuit lagere klassen tot eenvoudige adel waren opgeklommen, en zich nu wilden laten gelden.
In 1123 bereikte hem het verzoek vanuit Palestina om daar koning van Jeruzalem te worden. Men herinnerde zich zijn moed en vroomheid nog heel goed. De vorige koning was door de Saracenen gevangen genomen en de toestand stond er niet best voor. Men had er alle vertrouwen in dat Karel hier de ideale vorst zou zijn. Karel was vereerd met het vertrouwen en de complimenten, maar hij antwoordde dat hij thuis nog veel te doen had, en dat hij de onderdanen die onder de onderlinge familietwisten te lijden hadden, niet in de steek wenste te laten. Twee jaar later stonde de Duitse keurvorsten op de stoep. Of hij niet keizer wilde worden van het Heilige Roomse Rijk. Nog eervoller. Weer wees hij het verzoek van de hand.
Handhaver van recht en ordeKarel toonde zich een sociaal voelend vorst. Hij was begaan met de armen en de eenvoudige mensen uit zijn graafschap. Dat bleek eens te meer, toen er in 1126 hongersnood uitbrak. In 1124 en 1125 waren de winters streng geweest; het land had nagenoeg niets opgeleverd. Karel vaardigde een verbod uit om bier te brouwen, zodat het graan dat daarvoor nodig was, gebruikt kon worden om brood te bakken. Tegelijk stelde hij een maximumprijs vast voor wijn, om te voorkomen dat handelaren misbruik zouden maken van het biertekort. De bakkers legde hij op een kleiner formaat brood te bakken, zodat het ook voor arme mensen nog mogelijk was iets te kopen. Zelf doorkruiste hij zijn grondgebied om te controleren of men zich aan zijn bepalingen hield. Bij zulke gelegenheden kocht hijzelf brood om het aan de armen ter plaatse uit te delen. Grafelijke residenties deden dienst als voedselbanken. Soms deelde men ook kleding uit aan lieden bij wie de kleren in rafels van het lijf hingen..
Natuurlijk waren er altijd lieden die winst probeerden te slaan uit de schaarste en woekerprijzen rekenden. Daartoe behoorde Bertulf, de proost van de St-Donaaskerk te Brugge.
Deze was gelegen op de plek waar zich thans het plein van de Burcht bevindt.
Niemand wist dat de familie van Bertulf, het geslacht Eremboud, eigenlijk behoorde tot de ‘ministerialen’. Weliswaar had hij zich opgewerkt tot voorzitter van het kapittel en kanselier van Vlaanderen, maar het was zijn dagelijkse zorg dat zijn lage afkomst niet aan het licht zou komen.
Tijdens Karels controletochten door zijn graafschap waren er te Brugge schepen uit het oosten aangekomen, tot de boord toe gevuld met graan, bestemd voor de uitgehongerde bevolking. De Erembouds maakten gebruik van Karels afwezigheid en kochten grote hoeveelheden op om deze met woekerwinst door te verkopen. Maar zodra Karel bij terugkomst hiervan hoorde, nam hij woedende maatregelen. Hij ontbood Bertulf die hij flink de les las. De man mompelde nog dat het alleen maar voor eigengebruik was. De graaf liet de goed verborgen voorraden graan uit zijn kelders en van zijn zolders halen, en gaf hem het geld terug dat hij ervoor betaald had. Vervolgens stelde hij het graan ter beschikking van de arme bevolking.
Dit alles zette kwaad bloed bij zijn tegenstanders. Zij noemden hem Karel de Dwaze. Intussen zag Karel er ook op toe dat de ‘Godsvrede’ werd nageleefd. Hoe vaak gebeurde het niet dat iemand vanuit een hinderlaag werd vermoord. Dat ging echter in tegen de ridderethiek. Met het oog daarop verbood hij het dragen van wapens.
De wraakOverbodig te zeggen dat Bertulf en zijn familie zonnen op wraak. De aanleiding kwam, toen Karel weer eens een riddertoernooi organiseerde. Bij die gelegenheid gaf een der ridders te kennen niet te willen vechten met zijn tegenstander, Robrecht de Crecques, omdat hij geen ridder was, maar een horige. Deze Robrecht was immers getrouwd met een horige vrouw en de Vlaamse wet bepaalde, dat een edelman die benden zijn stand gehuwd was, na één jaar en één dag samenleven zelf tot die lagere stand verviel. En dat was het geval bij De Crecques. De vrouw van deze De Crecques bleek de nicht van Bertulf. Eens te meer werd deze met zijn neus op het feit gedrukt dat hij niet van adellijke afkomst was. Natuurlijk vocht hij de beschuldiging aan, en beweerde wel degelijk van vrije afkomst te zijn. Graaf Karel belegde een rechtszitting waarin de Erembouds werden opgeroepen hun vrije afkomst aan te tonen. Maar daartoe waren zij niet in staat. Nu liep de familie het risico uit alle functies en ambten te worden ontheven die alleen aan adellijke lieden waren voorbehouden. De Erembouds besloten tijdens een geheime bijeenkomst te Ieper graaf Karel uit de weg te ruimen.
Het was een neef van proost-kanselier Bertulf, Borsiard, die zich belastte met de uitvoering van deze taak. Deze man had zijn eigen reden om Karel te haten. Kort tevoren was hij door de graaf streng gestraft vanwege het schenden van de ‘Godsvrede’. Hij had in de tijd dat de graaf er niet was, middels gewapende strooptochten goederen van anderen verwoest of geplunderd. Daarop had Karel in overleg met zijn raadslieden besloten dat zijn stenen kasteeltje moest worden afgebroken.
In de vroege ochtend van 2 maart van het jaar 1127 is het zo mistig dat je op een speerlengte al niets meer kan zien, aldus een kroniek die het gebeurde nauwkeurig verslaat. Vergezeld van enkele ridders en wat bedienden gaat de graaf naar de St-Donaaskerk vlak naast zijn kasteel om er de mis bij te wonen. Tijdens de mis heeft hij juist een arme vrouw die bij hem voorbij was gekomen wat geld toegestopt, als uit het donker geruisloos zes gestalten opduiken, gehuld in wijde mantels waarin ze hun zwaard verborgen houden. Boisard snelt op de graaf toe die geknield voor het altaar zit. Heel even raakt hij de graaf aan met zijn zwaard, zodat deze opkijkt; met één houw maakt de aanvaller een eind aan het leven van Karel de Goede. Ook degenen die de met de graaf zijn meegekomen, worden genadeloos afgemaakt.
Zo verging het Karel op precies dezelfde wijze als zijn vader. Omgebracht tijdens zijn gebed in de kerk omwille van de rechtvaardigheid.
Daags na de aanslag werd Karel bijgezet in de St-Donaaskerk. De volgende dag was het nieuws van deze gebeurtenissen al doorgedrongen in Frankrijk en Engeland. De daders werden uiteindelijk allemaal gegrepen en ter dood gebracht.
Verering & CultuurVan het begin af hebben de gelovigen Karel de Goede vereerd als een martelaar: iemand die net als Jezus zijn leven heeft gegeven voor de goedheid van God. Op de plek van zijn dood is sinds enige jaren een gedenkteken aangebracht. Zijn relieken bevinden zich in de Brugse St.-Salvatorkerk. Hij werd zalig verklaard in 1883 door paus Leo XIII.
PatronatenHij is patroon van bisdom Brugge.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld als graaf met ambtsketenen en zwaard (om recht te spreken); met een beurs met geld of geldstukken om als aalmoes uit te delen.
Hij wordt afgebeeld als graaf met ambtsketenen en zwaard (om recht te spreken); met een beurs met geld of geldstukken om als aalmoes uit te delen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten