De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

Keizer Karel en Gent

Knieval van de Gentenaars. Aquarel door F.J. PINCHART
Knieval van de Gentenaars
 
Het spreekt vanzelf dat de figuur van keizer Karel V van cruciaal belang is voor de geschiedenis van onze gewesten en in het bijzonder voor die van de stad Gent. Toch kunnen we niet ontkennen dat in de loop van de eeuwen de mening van de Gentenaars over hun keizer steeds twee gezichten heeft gekend: trots omwille van de onverbrekelijke band van afkomst, maar evenzeer wrok om de doorstane vernedering.

Toen in de avond van 24 februari met klokgelui en kanonschoten te Gent de geboorte van een prins aangekondigd werd, kon niemand vermoeden dat deze kleine Gentenaar heerser zou worden over een rijk 'waar de zon nooit ondergaat'. Bij het horen van de geboorte van deze eerste mannelijke erfgenaam, zoon van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige, kwam de Gentse bevolking naar het Prinsenhof om er de aartshertog Filips toe te juichen. De kleine Karel werd met veel luister gedoopt in de Sint-Janskerk, de huidige Sint-Baafskathedraal te Gent. Op kop van de indrukwekkende doopstoet liep Margaretha van York, weduwe van Karel de Stoute naar wie de jonge prins was genoemd, gevolgd door niet minder dan 300 magistraten, leden van de Raad van Vlaanderen en heren van het hof. Naar aanleiding van deze heuglijke gebeurtenis werden er 's avonds talrijke festiviteiten georganiseerd. Een hangbrug, waarop acrobaten allerlei kunstjes opvoerden, verbond de torens van het Belfort en de Sint-Niklaaskerk. De hele constructie was versierd met fakkels en tapijten. Drie triomfbogen stonden langs het parcours opgesteld.

Toch kon al dat uitbundig feestgewoel de toenmalige economische achteruitgang van de stad Gent niet verhullen. De traditionele lakenhandel en textielnijverhied, de twee pijlers van de middeleeuwse welvaart van de stad Gent, takelden immers vanaf de 14de eeuw langzaam af en werden ingeruild voor de lichte draperie en de linnenfabricage. Daarnaast verplaatste het economisch zwaartepunt zich van de steden naar het platteland: door de lagere lonen en de afwezigheid van corporatieve voorschriften waren de arbeidskrachten op het platteland goedkoper en makkelijker mobiliseerbaar. Ten gevolge van een verouderde ambachtelijke structuur kon de stad Gent, in tegenstelling tot de stad Antwerpen, niet tijdig inspelen op het opkomend handelskapitalisme en de groeiende vraag naar nieuwe weefsels. Dankzij de privileges van het graanstapelrecht en het verplicht lastbreken kende de Arteveldestad toch nog een zekere welstand, weliswaar slechts in het voordeel van een kleine minderheid van de stedelijke bevolking, waaronder de vrije schippers. De massa van kleine neringdoenders en arbeiders betaalde dus de kost van deze beperkte groei. Ten gevolge van de toenemende werkloosheid was het stadsbestuur zelfs verplicht in 1534 een armenkamer op te richten.

Niettemin gaf Gent in de eerste helft van de 16de eeuw toch nog de indruk een weelderige stad te zijn. Omstreeks 1500 was de Arteveldestad na Parijs immers de grootste en volkrijkste stad ten Noorden van de Alpen. Erasmus verwoorde zijn bewondering voor de stad Gent als volgt: 'Ik meen niet dat men in de ganse Christenheid een stad vindt, die met Gent de vergelijking kan doorstaan in omvang of in macht, voor haar staatkundige inrichting of voor de natuurlijke geaardheid van haar bewoners'. Hoe Gent er moet uitgezien hebben in die periode wordt prachtig geïllustreerd door het Panoramisch plan van 1534.

Op bestuurlijk-institutioneel gebied kenmerkte de Gentse samenleving zich vóór 1540, het jaar waarin keizer Karel een aantal drastische veranderingen zou doorvoeren, door een sterk verzuilde politieke structuur. De ambachtsgilden hadden een vrij groot aandeel in de politieke besluitvorming. De stad stond onder toezicht van twee schepencolleges van elk dertien leden, die jaarlijks tegen half augustus herkozen werden. De Schepenbank van de keure, die in overleg met de baljuw de stedelijke reglementen uitvaardigde en de Schepenbank van gedele, die optrad in erfeniskwesties, waarbij minderjarigen waren betrokken of andere personen die wegens ziekte zichzelf niet konden verdedigen. De ambachtsgilden speelden een belangrijke rol bij de jaarlijkse verkiezingen van de schepenen.

Bovendien hadden zij samen met de poorterij (gegoede burgers zonder ambacht), alle schepenzetels volgens een vaste sleutel onder elkaar verdeeld. De collatie of brede raad was samengesteld uit afgevaardigden van de Drie Leden: de poorterij, de weverij en de kleine ambachtsgilden. Deze vergadering kwam op initiatief van de schepenen of de baljuw bijeen en stelde resoluties op in verband met de financiële aangelegenheden, zoals het bepalen van het stedelijk aandeel in de vorstelijke beden. De enige beperking op de macht van de schepenen en ambachtsgilden kwam van de vorstelijke officieren.

Een grootstad als Gent kende in die periode een bruisende feestcultuur. Het stadsbestuur kon traditiegetrouw bij de organisatie van passende evenementen rekenen op de medewerking van de ambachtsgilden, de schuttersgilden, de rederijkerskamers, de wijkverenigingen en andere gezelschappen. Los daarvan organiseerden deze privé-verenigingen hun eigen luisterrijke spektakels: schuttersfeesten, landjuwelen, refreinwedstrijden, zangconcours en karnavalversieringen. Gewoonlijk gingen op de Vrijdagmarkt officiële festiviteiten, zoals de inhuldiging of de Blijde intredes door. De graven van Vlaanderen ontvingen er de eed van het volk, nadat ze eerst in de Sint-Pietersabdij de eed van trouw hadden gezworen.

Hoog bezoek werd te Gent ook geregeld onthaald op allerlei feestelijkheden. Dit was ook het geval op 25 augustus 1556, toen keizer Karel alvorens definitief naar Spanje te vertrekken afscheid nam van zijn geboortestad. Voor die gelegenheid werd een steekspel te water georganiseerd aan de Koren- en Graslei. Manifestaties, het rederijkersfeest van 1539 op kop, waren naast puur amusement vaak ook een middel om de politieke autonomie van de stad alsook de machtsverhoudingen binnen Gent tot uiting te brengen. Omdat via bepaalde festiviteiten onrechtstreeks ook subversieve politieke en godsdienstige ideeën konden verkondigd worden, betekenden zij een gevaar voor kerk en staat. Bijgevolg trachtte Karel V de stedelijke feestcultuur steeds meer naar zijn hand te zetten door het uitvaardigen van allerhande censuurmaatregelen. Het duurde dan ook niet lang vooraleer het rederijkerspel van 1539, dat ondertussen in druk uitgegeven was, op de index werd geplaatst. Karel V vaardigde ook een ordonnantie uit met een algeheel embargo op de Gentse spelen.

De opstand van 1540

De hierboven uiteengezette politieke en sociaal-economische situatie van de stad Gent tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw lag mede aan de basis van de confrontatie tussen de keizer en de stad. De opstand van 1537-40 kan niet los gezien worden van het zich reeds sinds de late Middeleeuwen ontplooiende staatsvormingsproces, dat zich onder meer uitte in een toenemend centralisatiestreven van de vorst. Daartegenover stond het stedelijk particularisme en de traditie van een 'democratisch geïnspireerd' bestuur van de stad Gent. Op economisch gebied had Gent, zoals hierboven reeds is geschetst, te maken met een periode van achteruitgang die leidde tot een toenemende sociale polarisatie onder de stedelijke bevolking. Wat begonnen was als een fiscaal-juridisch conflict - het voortdurend moeten betalen van beden van 1515 tot 1537 zorgde voor een steeds toenemende ontevredenheid bij de stedelijke bevolking - mondde uiteindelijk uit in een sociale oproer van het proletariaat.

Toen de collatie, die de belangen van de bevolking verdedigde, in 1537 halsstarrig weigerde een bede toe te staan voor het bekostigen van de oorlog tegen koning Frans I van Frankrijk was de directe aanleiding tot de opstand gevormd. Ten gevolge van de jaarlijkse verkiezingen van de ambachtsbesturen van half augustus 1539 kwam het tot een eerste openlijke confrontatie met het centrale gezag, dat binnen in de stad Gent hoofdzakelijk werd belichaamd door de stadsmagistraten. Normaal gezien kozen de hoogbaljuw en de schepenen de deken uit drie kandidaten die voorgedragen werden door elke nering. De ambachten eisten echter opnieuw meer bestuursmacht toe te kennen aan de collatie. Ze wensten zelf, zoals voorheen, hun deken te kiezen. Bovendien beschuldigden de besturen van de kleine neringen de schepenen die in 1536/37 aan het bewind waren gekomen van de oproer, omdat zij de besluiten van de collatie met betrekking tot de bewuste bede van 1537 niet zouden hebben uitgevoerd.

Spanjaardenkasteel. H. Hondius 1641. Gent. Stadsarchief
Het conflict speelde zich nu niet alleen meer af tussen de stad en de vorst, maar ook en vooral tussen de verschillende sociale groepen en geledingen binnen de stad. De ambachtsgilden besloten zelf het bestuur in handen te nemen en stelden een revolutionair comité samen, bestaande uit enkele van hun vertegenwoordigers. Zij werden gesteund door de zogenaamde 'creesers', de armsten onder de stadsbevolking. Het liep uit op een algemene staking. Toen de massa in 1539 ook het gehate 'Calfvel' in handen had gekregen, verscheurden zij het in ontelbare stukjes. Met dit document had Karel V in 1515 de vernederende Vrede van Cadzand, die keizer Maximiliaan I aan Gent had opgelegd in 1492, bevestigd.

Maria van Hongarije, landvoogdes van de Nederlanden, lichtte Karel V zo spoedig mogelijk in over het gebeuren en trachtte hem de ernst van de situatie duidelijk te maken. Het was, volgens haar, vooral op dit ogenblik van cruciaal belang voor de keizer aan te tonen wie de baas was en wie geacht werd gehoorzaam te zijn. De Brabantse jurist, Lodewijk van Schore, die later de eerste president van de Zeventien Provinciën zou worden en een belangrijke rol heeft gespeeld in het centralisatieproces, was van mening dat Gent, net als Carthago, met de grond gelijk diende gemaakt te worden. Het eindvonnis dat over Gent werd geveld en dat opgemaakt was door diezelfde Lodewijk van Schore, luidde als volgt: Gent zou niet loyaal en ongehoorzaam geweest zijn; zou valsheid in geschriften en inbreuk op de vorstelijke traktaten hebben gepleegd. Daarnaast werd de stad ook beschuldigd van volksoproer, rebellie en majesteitsschennis.

De gevolgen van de opstand voor de stad Gent zijn zonder meer ingrijpend te noemen. Naast het betalen van een zware boete en de exemplare terechtstelling van een aantal oproerkraaiers, liet keizer Karel ook niet na de Gentenaars publiekelijk te vernederen. Vanaf het stadhuis vertrokken de schepenen, stadsambtenaren, poorters, de deken van de weverij en de vertegenwoordiger van de overdeken blootvoets en gekleed in een zwarte tabbaard richting Prinsenhof. Daarop volgden de leden van de kleine neringen en de weverij. Helemaal op het einde liepen de 'creesers', enkel gekleed in hun hemd en met de strop om de hals, als symbool voor hun verdiende straf aan de galg. Aangekomen in het Prinsenhof moest de hele stoet neergeknield vergiffenis afsmeken van de keizer en de landvoogdes. De stad werd ook veroordeeld tot het slechten van een deel van de stadsmuren.

Bovendien zou een dwangburcht, het Spanjaardenkasteel, op de plaats van de Sint-Baafsabdij worden opgericht. De keizer legde tevens aan Gent een soort nieuwe 'grondwet' op, de concessio carolina, die van kracht zou blijven tot het einde van het Ancien Régime. Zij had ingrijpende gevolgen op de politieke en juridische inrichting van de stad, alsook op haar sociale en economische structuur. Karel V drong Gent terug in de rol van een politiek onmondige provinciestad en schakelde tevens de politieke macht van de ambachtsgilden uit. Op economisch gebied had de nieuwe Gentse grondwet ook een aantal positieve effecten: de vastgeroeste structuur van de gepriviligieerde ambachten werd versoepeld en meer afgestemd op het spel van vraag en aanbod, gestimuleerd door het opkomend handelskapitalisme. Keizer Karel wou Gent ook een nieuw elan geven door het graven van de Sassevaart, een rechtstreekse verbinding tussen Gent en de Westerschelde.

De straf die de stad Gent te verduren kreeg diende duidelijk als voorbeeld te fungeren voor de rest van de steden: keizer Karel wou voor eens en voor altijd duidelijk maken dat de vorstelijke autoriteit absoluut was en er voor dissidentie geen plaats was. Meer nog van de onderdanen werd niet alleen gehoorzaamheid verwacht, maar ook dankbaarheid omwille van het feit bestuurd te mogen worden door de vorst. Karel V beschouwde de concessie, letterlijk vertaald 'de toegeving', in de context van het staatsvormingsproces niet als een middel om Gent ten gronde te richten, maar eerder als een verantwoorde terechtwijzing vanwege de absolute vorst naar de meest rebelse van zijn steden toe.

(tekst gebaseerd op : Van Bruwaene C., Keizer Karel achterna: Gent in de eerste helft van de 16de eeuw . Gent, Dienst voor culturele zaken, 1990. Decavele J. e.a.., Keizer tussen stropdragers : Karel V (1500-1558), Leuven 1990. Decavele J. e.a., Apologie van een Rebelse stad. Antwerpen 1989, 107-113.) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten