De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

woensdag 29 februari 2012

De politiek van Karel de Grote

Om zijn rijk makkelijker te kunnen besturen, voerde Karel de Grote een centralisatiepolitiek die tot uiting kwam in:
  • Het aanstellen van zendgraven; rondreizende ambtenaren (missi dominici of afgevaardigden van de heer, de koning), om controle uit te oefenen op het grafelijk bestuur;
  • Het uitvaardigen van algemene wetten, de capitularia, voor alle onderdanen van het Frankische rijk. Karel verbood het uitlenen van geld tegen rente en verbood dat in 814 nog een keer expliciet aan Joden. Die wet verbood Joden ook om handel te drijven, maar maakt het ze wel mogelijk om een eed af te leggen tegen een christen. Hij legde voor de verschillende volken binnen zijn rijk ook het gewoonterecht vast, zoals voor de Friezen.
  • De veralgemening van de vazalliteit (leenmanschap), waarbij een vazal (leenman) zijn bestuurlijke, juridische en militaire diensten aanbood om in ruil hiervoor onderhouden te worden door de koning.
  • De ontwikkeling van een soort eenheidscultuur; door middel van missiewerk werd de banden tussen zijn onderdanen gevestigd of versterkt;
  • De introductie van het pond of livre (van het Latijn libra: weegschaal) als standaardmaat, zowel voor gewicht als voor geld. Deze standaard vond ingang in een groot deel van Europa en raakte ook in Groot-Brittannië in gebruik. Karel zette hiermee overigens de monetaire hervorming van zijn vader voort.
  • Het ontwikkelen van een hofcultuur die zich spiegelde aan de Byzantijnse.
  • Landbouwhervormingen: Karel zou vruchtwisseling volgens het drieslagstelsel verplicht hebben ingevoerd. In 802 voert hij boekhoudregels in voor zijn landgoederen. Ook wordt er een lijst van 70 soorten voedselgewassen en geneeskrachtige planten en 16 bomen opgesteld, die op al zijn landgoederen moesten worden verbouwd, inclusief instructies.
  • Infrastructurele werken, vooral bedoeld om troepenverplaatsingen makkelijker te maken. Karel bouwde bij Mainz een houten brug over de Rijn en deed een vergeefse poging om een kanaal te graven tussen de Rijn en de Donau.
De politieke rol van zijn kinderen
Volgens het Frankische recht diende een erfenis onder de kinderen te worden verdeeld. In het verleden leidde dat keer op keer tot splitsing van het Frankische Rijk, meestal gevolgd door bloedige oorlogen totdat er uiteindelijk weer één rijk was ontstaan. Ook Karel wilde deze gewoonte volgen. In 781 benoemde hij zijn zoontjes Karel, Carloman en Lodewijk al in naam tot koning van delen van het Frankische Rijk. Zij gingen ook werkelijk in hun eigen koninkrijk wonen, hadden daar een eigen hofhouding en werden door lokale edelen en geestelijken in de tradities van hun eigen koninkrijk opgevoed. Het bestuur en de militaire leiding waren in handen van hun hofhouding, maar naarmate ze ouder werden kregen ze een meer zelfstandige rol. Karels oudste zoon, Pepijn met de Bult, kreeg een belangrijke hoffunctie bij zijn vader, maar voelde zich benadeeld.
In 792 nam Pepijn met de Bult deel aan een complot van ontevreden hovelingen dat tot doel had om Karel en Hildegard te vermoorden en hem tot koning te maken. Het complot werd op het laatste nippertje verraden, en alle samenzweerders werden gedood, behalve Pepijn, die voor de rest van zijn leven monnik werd in de abdij van Prüm.
In 806 maakte Karel een formele verdeling van het rijk.
  • Karel (zoon): Neustrië, Bourgondië, Austrasië, Thüringen en Saksen;
  • Pepijn (de nieuwe naam van Carloman): Italië, Beieren en Schwaben;
  • Lodewijk: Aquitanië, de Provence en de Spaanse mark.
Alleen doordat Karel en Pepijn eerder dan hun vader overleden ging deze verdeling niet door. In 813 werd Lodewijk tot medekeizer gekroond.
Alle dochters van Karel bleven ongetrouwd, hoewel ze wel openlijk relaties en kinderen hadden. Vermoedelijk was dit een doelbewust beleid van Karel om zo het aantal wettige kandidaten voor de troonopvolging te beperken.

Het leenstelsel
Karel maakte in zijn politieke systeem gebruik van de feodaliteit, waarbij hij bijstand kreeg van de kroonvazallen, de achtervazallen en de achter-achtervazallen, in ruil voor onderhoud en bescherming. De kroonvazallen waren de enige leenmannen die rechtstreeks in dienst van de koning stonden.
De laagste in rang waren de graven, die voor Karel het plaatselijk bestuur uitoefenden. Als ambtenaren bleven ze hem verantwoording schuldig en hun functie was niet erfelijk. Door het verval van het centrale gezag zouden deze plaatselijke bestuurders steeds meer macht en gezag naar zich toe trekken, waardoor het systeem zich kon ontwikkelen - of, volgens sommigen, ontaarden - tot de middeleeuwse feodaliteit, die grotendeels tot in de Nieuwe Tijd gehandhaafd bleef.
Feodaal is afgeleid van het Latijn feodum of leengoed; het is afgeleid van een Germaans woord dat bezit betekende en verwant is met ons vee. Een vazal was een trouwe dienaar, gwas in het Germaans.

Godsdienstig werk
Het voornaamste streven van Karel de Grote was de christelijke godsdienst diep in het hart van zijn onderdanen te planten en deze tot grondslag van staat en maatschappij te maken.
Zowel zijn bemoeiingen met het onderwijs als zijn wetten (capitulariën) tonen dit overtuigend aan. Hij gaf voorschriften voor bisschoppen en priesters omtrent hun plichten als zielzorgers; voor de leken omtrent het onderhouden van kerkelijke wetten en godsdienstplichten. Koninklijke zendboden, gewoonlijk voorname leken en bisschoppen, werden regelmatig naar alle delen van het rijk gezonden om over de uitvoering van de bepalingen te waken.
Ook met zuiver leerstellige kwesties van de Kerk bemoeide hij zich en verschillende synoden (onder andere de Synode van Frankfurt van 794 en de Synode van Tours van 813) werden op zijn last en soms ook in zijn tegenwoordigheid gehouden. Op enkele daarvan bevorderde hij zelfs uitspraken of eisen die tegen de Algemene Concilies (bijvoorbeeld inzake de beeldenverering) en tegen de Pausen (zoals inzake het Filioque) ingingen.
Inmenging in kerkelijke aangelegenheden door een wereldlijk vorst was in Karels tijd niet ongebruikelijk; de Byzantijnse keizer mengde zich eveneens in kerkelijke kwesties, zoals dogma's en theologie en in sommige gevallen stelde hij zelfs patriarchen aan of zette deze af. Voor een dergelijke inmenging was steun van een aanzienlijk deel van de kerk echter onontbeerlijk; anders zou de Byzantijnse keizer zijn eigen positie in gevaar brengen.
Staatkundige ideeën als scheiding van kerk en staat kwamen pas zo'n duizend jaar later tot ontwikkeling, ten tijde van de Franse Revolutie van 1789.

Cultureel beleid
Op zijn reizen naar Italië had Karel de Grote een heel andere wereld leren kennen; hij zag de toen voor een groot deel nog intacte en imposante monumenten van het oude Rome (in latere eeuwen zouden deze monumenten grotendeels verdwijnen door sloop, omdat ze als goedkope bron voor bouwmaterialen werden gebruikt). Ook maakte Karel in Ravenna kennis met de verfijnde Byzantijnse cultuur. Dat alles wilde hij ook in het noorden introduceren, dus werden de kunst en de wetenschap bevorderd. Karel haalde geleerden uit Engeland, Italië en Septimanië naar zijn hof.
Hoewel zijn leven lang ongeletterd - hij en zijn opvolgers konden nauwelijks hun naam schrijven - was Karel bedreven in de rekenkunde en de sterrenkunde, en sprak hij verschillende talen (Latijn en enkele Germaanse dialecten). Zijn eigen taal, het Nederfrankisch (dat als een vroege vorm van Oudnederlands beschouwd kan worden), was hij niet vergeten. Er is bijvoorbeeld bekend dat hij volksverhalen in het Frankisch liet optekenen. Dit boek is echter verloren gegaan. Omdat hij besefte dat regeren kennis vereiste, richtte hij in elk bisdom een school op, waar leken (de zonen van de adel) konden worden opgeleid voor de staatsdienst.
De vereenvoudiging van het Merovingisch schrift, in de vorm van de veel beter leesbare Karolingische minuskel, legde de basis voor het schrift van de Germaanse en Romaanse talen. Een prachtig resultaat hiervan is het Godescalc-Evangeliarium, een evangeliarium dat vervaardigd werd in het scriptorium van de palts in Aken.
Op architectonisch vlak is vooral de kapel van deze Akense palts van groot belang. Het achthoekige bouwwerk heeft lange tijd als inspiratiebron voor de bouw van kerken gediend. Naar verluidt zouden de zuilen en enkele stenen fragmenten uit Italië zijn aangevoerd. De kapel vormt nog altijd de kern van de dom van Aken.
Dit alles leidde tot de opleving van het culturele leven, de Karolingische renaissance.

Karel de Grote

 
Karel de Grote (Duits: Karl der Große; Frans + Engels: Charlemagne; Latijn: Carolus Magnus of Karolus Magnus; mogelijk 742 of 748 - Aken, 28 januari 814) was de koning der Franken van 768 tot zijn dood in 814, tussen 774 en 781 koning der Langobarden en vanaf 800 keizer der Romeinen.
 
Karel de Grote breidde het Frankisch koninkrijk uit tot een rijk dat het grootste deel van West en Centraal-Europa had opgenomen.


Tijdens zijn heerschappij veroverde hij Italië en werd hij gekroond tot Imperator Augustus door paus Leo III op 25 december 800. Zijn heerschappij wordt ook geassocieerd met de Karolingische renaissance, een herleving van de kunst, religie en cultuur door middel van de Rooms-katholieke Kerk. Hij is genummerd als Karel I in de koninklijke lijsten van Duitsland, het Heilige Roomse Rijk en Frankrijk. Hij was de zoon van koning Pepijn de Korte en Bertrada van Laon, een Frankische koningin. Hij volgde zijn vader op in 768 en vormde met zijn broer Carloman I in eerste instantie een tweehoofdige heerschappij. Er wordt vaak gesuggereerd dat de relatie tussen Karel de Grote en Carloman niet goed was, maar ook dat de spanningen werden overdreven door Karolingische kroniekschrijvers. Als er al wrijving tussen hen was, dan kwam daar een eind aan door de plotselinge dood van Carloman in 771, in onverklaarbare omstandigheden. Karel de Grote handhaafde het beleid van zijn vader tegenover het pausdom en werd zijn beschermer, door het breken van de macht van de Longobarden in het noorden van Italië en door het leiden van een inval in het Iberisch Schiereiland, waar hij was uitgenodigd door de islamitische gouverneur van Barcelona. Karel de Grote werd verschillende Iberische steden beloofd in ruil voor het geven van militaire hulp aan de gouverneur, maar de deal werd ingetrokken.
Vervolgens leed Karels terugtrekkende leger zijn grootste nederlaag door de Basken, bij de Slag van de Roncevaux-Pas (778). Hij leidde ook veldtochten tegen de volkeren in het oosten, vooral tegen de Saksen en na een langdurige oorlog onderwierp hij hen aan zijn heerschappij. Door gedwongen kerstening van de Saksen en een verbod met de doodstraf op het praktiseren van hun traditionele Germaanse heidendom integreerde hij ze in zijn rijk en maakte daarmee de weg vrij voor de latere Liudolfingen.
Karel werd in de 12e eeuw officieel zalig verklaard, hoewel hij al langer bij het volk bekendstond als "heilige", maar hij wordt alleen in Aken als zodanig vereerd. Ook in seculiere zin heeft hij door de eeuwen heen tot de verbeelding gesproken, wat geleid heeft tot de zgn. 'Karel-epiek' (zie extra pagina's): verhalen waarin Karel een belangrijke rol speelt. In de Middelnederlandse literatuur is het korte verhaal Karel ende Elegast het bekendst, maar (veel) representatiever voor het genre zijn het Roelantslied, Ogier van Denemarken en Reinout van Montalbaen alias de Vier Heemskinderen. Karel wordt wel de Vader van Europa genoemd; daarom werd in 1949 de Internationale Karelsprijs Aken in het leven geroepen voor personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de Europese eenwording.

Leo III (Rome, geboortedatum onbekend - sterfplaats onbekend, 12 juni 816) was paus van 26 december 795 tot zijn dood in 816.
Leo III.jpg
Hij was afkomstig uit het gewone volk, maar was in de kerkelijke hiërarchie langzaam maar zeker steeds hoger opgeklommen. Hij kwam al meteen in het begin van zijn pontificaat in botsing met de adel in Rome. Dit leidde er in 799 toe dat enkele edelen tijdens een processie een aanslag op zijn leven pleegden, maar deze mislukte. Leo vluchtte naar Karel de Grote, die hem bescherming bood en hem, vergezeld van een legertje en enkele hoge ambtenaren, in 800 weer liet terugkeren naar Rome.
Toen Leo eenmaal terug was in Rome dienden enkele edelen bij Karel de Grote een aanklacht tegen hem in. Zij beschuldigden hem ervan het ambt van paus door simonie verkregen te hebben. Of en in hoeverre hun beschuldigingen gegrond waren, is nooit helemaal duidelijk geworden. In elk geval legde de paus op 23 december, gesteund door Karel, een openbare eed af, waarin hij verklaarde dat de aanklachten tegen hem onjuist waren. Twee dagen later, in de mis op kerstmorgen in 800, kroonde Leo III Karel de Grote tot keizer.
In 1673 werd Leo III door Paus Clemens X heilig verklaard.

Karel werd in 754 samen met zijn broer Carloman door Paus Stefanus II (III) gezalfd in de kathedraal van Saint-Denis bij Parijs. Karel, zijn broer en zijn vader worden tot "patricius Romanorum" benoemd. De Frankische adel legde daarbij de eed af om alleen nakomelingen van Pepijn tot koning te kiezen. Een jaar later nam hij zijn intrek in de villa van zijn vader in Jupille, bij Luik.

Gedeeld koningschap (768-771)

Na de dood van zijn vader in 768 werd diens koninkrijk verdeeld onder Karel en Carloman. Karel kreeg de gebieden langs de westelijke en noordelijke kusten: het westen van Aquitanië, de grootste delen van Neustrië en Austrasië, en Thüringen. Carloman kreeg Bourgondië, Allemannië, de resterende delen van Aquitanië, Neustrië en Austrasië, de Provence, en het indirecte gezag over Beieren. Karel werd gekroond in Noyon, Carloman in het nabijgelegen Soissons.
In 769 onderdrukte Karel, zonder hulp van Carloman, een opstand in Aquitanië en Gascogne. In 770 sluit hij een verdrag met Tassilo III van Beieren. In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met de Longobardische prinses Desiderata., zeer tegen de zin van paus Stefanus III, die de samenwerking met de Franken in gevaar zag komen. Carloman werd sindsdien omringd door Karel en zijn bondgenoten.

File:Hildegard Vinzgouw.jpg

In 771 werd Karel verliefd op Hildegard, de 13-jarige dochter van de machtige graaf Gerold van de Vinzgau uit Alemannië (dus een onderdaan van Carloman). Hij verstootte Desiderata en trouwde met Hildegard. Volgens de normen van die tijd was Hildegard echter nog niet huwbaar, en pas drie jaar later, toen de paus verlegen zat om Karels hulp, werd het huwelijk erkend. Desiderata keerde na haar verstoting terug naar haar vader, die diep beledigd was en direct onderhandelingen met Carloman begon. Carloman stierf echter op 5 december 771. Karel negeerde de rechten van zijn neefjes en werd koning van het gehele Frankische rijk. De weduwe van Carloman kon met haar kinderen naar de Longobarden vluchten.

Uitbreiding van het rijk (771-800)


De expansie van het Rijk der Franken onder Karel de Grote.

In de 46 jaren van zijn heerschappij voerde Karel meer dan vijftig oorlogen, wat voor een middeleeuwse vorst meer dan gemiddeld is, maar gezien de duur van zijn bewind en de omvang van zijn rijk niet verwonderlijk. De meeste tijd van zijn bewind brengt Karel door met veldtochten. Zeker in het begin van zijn regering is een beeld te zien dat Karel van grens naar grens trekt, steeds zijn vijanden verslaat en dan wegtrekt naar de volgende veldtocht - waarna zijn tegenstanders weer voorzichtig hun verloren gebieden terugwinnen. Pas nadat Karel zijn militaire organisatie heeft gedecentraliseerd, weet hij aan alle grenzen zijn overwinningen te bestendigen.

De Longobarden en Italië

Aan de oorlog tegen de Longobarden ging een politiek conflict vooraf: toen Pepijn de Korte de laatste Merovingische koning had afgezet en in 754 door paus Stefanus tot koning der Franken werd gezalfd, beloofde hij de kerkvorst in ruil daarvoor het exarchaat van Ravenna (de exarch was de Byzantijnse militaire bevelhebber in Italië), de Pentapolis (letterlijk De Vijf Steden, nl. Ancona, Fano, Pesaro, Rimini en Senigallia) en het ducaat Rome (zo genoemd naar de dux, de Byzantijnse provinciegouverneur in Italië). Dit is de zogenaamde Pepijnse Schenking.
Koning Desiderius van de Longobarden bezette het exarchaat van Ravenna in 772. De nieuwe paus Adrianus I vroeg hem zich terug te trekken, maar Desiderius weigerde. Beide partijen stuurden een missie naar Karel om zijn steun te vragen. Karel koos de kant van de paus en Desiderius reageerde daarop door Toscane te bezetten en naar Rome te trekken. Karel ondernam eerst nog een expeditie tegen de Saksen, maar trok vervolgens naar Italië. Zijn oom Bernard leidde een leger over de Grote Sint-Bernhardpas, terwijl Karel zelf over de Mont Cenis trok; zodoende liet hij de Longobardische verdediging in eerste instantie links liggen. Desiderius trok zich terug op Pavia en zijn zoon trok zich terug op Verona. Verona wordt snel veroverd en het gezin van Carloman werd daar gevangengenomen. De zoon van Desiderius vluchtte naar Constantinopel. Na een beleg van 10 maanden moest Pavia zich in 774 overgeven, en Karel kroonde zich daar tot koning van de Longobarden. Hij noemde zich sindsdien "koning der Franken en Longobarden". Desiderius wordt opgesloten in de abdij van Corbie. Longobardische graven die zich aan Karel onderwierpen, hielden hun positie, de anderen werden vervangen door Franken. Met Pasen bezocht Karel Rome en creëerde de kerkelijke staat.
In 776 werd nog een opstand van de hertogen van Friuli, Spoleto en Benevento onderdrukt door Karel, die met zijn leger snel uit Saksen naar Italië trok. In 781 werd Karels zoon Carloman (8 jaar oud) tot koning van Italië benoemd en kreeg daarbij de naam Pepijn. Het bestuur en de militaire leiding waren in handen van ervaren hovelingen. Pepijn woonde in Italië en kreeg een opvoeding volgens de Italiaanse gewoonten. In 787 moest Karel nog een opstand in Salerno en Benevento onderdrukken. In 792 weigerde de hertog van Benevento opnieuw om het gezag van Karel te erkennen en verwierf daarmee blijvend zijn onafhankelijkheid - misschien had de samenzwering aan het hof in 792 rond Pepijn met de Bult een adequaat ingrijpen verhinderd. Wel veroveren de Franken rond deze tijd Corsica en Sardinië op de Saracenen.
In 804 koos de stad Venetië ervoor om zich bij het Frankische rijk aan te sluiten, terwijl de stad tot die tijd formeel Byzantijns was. Als gevolg daarvan zou de Byzantijnse vloot een aantal jaren aanvallen uitvoeren tegen de Frankische kustgebieden in Italië. In 810 werd er een overeenkomst gesloten met Byzantium: Venetië wordt weer Byzantijns en de Franken krijgen Istrië.
In 810 overleed Pepijn en werd opgevolgd door zijn onwettige zoon Bernard.
 
Saksen en Friezen
 
In 773 hield Karel een strafexpeditie in het centrale deel van Saksen (Engern), veroverde de Eresburg en verwoestte het belangrijkste heiligdom van de Saksen. Nadat Karel naar Italië was getrokken, wisten de Saksen hun verloren gebied weer terug te winnen. Hiermee begon een uitgebreide veroverings- en bekeringsoorlog die zich 32 jaar lang zou voortslepen, tot aan de uiteindelijke onderwerping van de Saksen in 804. Tijdens deze Saksenoorlogen ontstond het kwade gezegde van de "bekering met ijzeren tongen", waarmee de gedwongen kerstening met de zwaarden der Franken bedoeld werd.
In 775 viel Karel Westfalen binnen en veroverde de Sigiburg (Hohensyburg). Hij trok door Engern en versloeg de Saksen ook daar. Hij versloeg ook de Saksen in Oostfalen en stationeerde garnizoenen in Sigiburg en Eresburg (Obermarsberg). Toen Karel in 776 in Italië was, maakten de Saksen van de gelegenheid gebruik om Eresburg te heroveren. Bij zijn terugkomst in datzelfde jaar versloeg Karel de Saksen opnieuw; hun aanvoerder Widukind moest vluchten naar de Saksen en de Denen ten noorden van de Elbe. In 777 regelde Karel het bestuur van de Saksische gebieden op de landdag te Paderborn.
In 779 waren er weer veldtochten nodig in Westfalen, Engern en Ostfalen. Karel benoemde op een landdag in Lippe Frankische en Saksische graven in het gebied. In 780 vaardigde Karel een decreet uit, de Capitulatio de partibus Saxoniae, waarin voor het eerst in de westerse geschiedenis een gewelddadige bekeringspolitiek werd bedreven. De wet verplichtte de Saksen op straffe des doods zich te bekeren tot het christelijk geloof en zich te houden aan de christelijke gebruiken, zoals vasten.
In 782 vond, in reactie op aanvallen van Widukind op christelijke kerken, het bloedbad van Verden plaats, waarbij ongeveer 4500 Saksische overtreders van de geloofswetten zouden zijn gedood. De tekst zou echter ook zo kunnen worden gelezen, dat de slachtoffers zijn gedeporteerd in plaats van onthoofd. In 785 onderwierp Widukind zich en liet zich dopen te Attigny, waarbij Karel zijn peetoom was. Ook de resterende onafhankelijke Friezen werden verslagen en hun vloot werd verbrand.
Hierna vonden in 792-793 nog Saksische opstanden plaats die met hulp van Slavische stammen werden onderdrukt. Ook een opstand in 796 in Engern werd onderdrukt. In 797 vaardigde Karel een nieuw decreet uit onder invloed van zijn raadgever Alcuinus, waarin een wat zachtzinniger bekeringspolitiek werd geformuleerd. Dit decreet was de Capitulare Saxonum. In 804 vond de laatste opstand plaats van de Saksen ten noorden van de Elbe, en ook die werd onderdrukt. Daarmee maakten de Saksen definitief deel uit van het Frankische rijk.


Spanje

In 777 verschenen de Moorse heersers van Barcelona, Zaragoza en Gerona op Karels landdag in Paderborn. Ze vroegen om zijn hulp tegen de emir van Córdoba. Een jaar later houdt Karel een veldtocht tegen de Moren. Hij veroverde Pamplona, maar het lukte niet om Zaragoza te veroveren. Na een zware veldslag besluit Karel zich terug te trekken. De bescheiden veroveringen vormden wel het begin van de Spaanse Mark. Tijdens de terugtocht werd de achterhoede door de Basken overvallen bij Roncesvalles, waarbij niet alleen Roland (markgraaf van Bretagne en mogelijk een neef van Karel), maar ook enkele hoge hovelingen werden gedood. Deze overval vormt de inspiratie voor het Roelandslied.
In 781 liet Karel zijn zoon Lodewijk (3 jaar oud) kronen tot koning van Aquitanië. Het bestuur en de militaire leiding waren in handen van ervaren hovelingen; Lodewijk woonde in Aquitanië en kreeg een opvoeding volgens de lokale gewoonten. In 785 veroverden de Franken Gerona. In 792 werd er door Hisham I, de Emir van Córdoba opgeroepen tot een jihad tegen de Franken. De Moren vielen Zuid-Frankrijk binnen, maar werden daar bij Orange verslagen door Lodewijks legeraanvoerder Willem van Gelonne. In 795 werd de Spaanse Mark ingesteld. In 797 mislukte een opstand van de Moorse heersers in Barcelona tegen het gezag van de emir van Córdoba, waarop de stad zich aansloot bij het Frankische rijk. In 799 werd de stad veroverd door de Moren, maar na een beleg van twee jaar wist Lodewijk de stad toch in te nemen. Ook veroverden de Franken in 799 de Balearen. In 809 werd Tarragona door de Franken veroverd, in 811 volgde Tortosa. In 812 werd er een grensverdrag gesloten met de emir van Córdoba.

Bretagne

Bretagne wist gedurende de hele regering van Karel zijn onafhankelijkheid te bewaren. In 781 benoemde Karel zijn zoon Karel (9 jaar oud) tot markgraaf van de Bretonse Mark en koning van Neustrië. Ook hier waren het bestuur en de militaire leiding in handen van ervaren hovelingen. In 786 trokken de Frankische troepen nog plunderend door Bretagne, maar konden het land niet onderwerpen. Ook een veldtocht in 811 bleef zonder resultaten.

De oostelijke grenzen
Tassilo III van Beieren 

In 788 beschuldigde Karel hertog Tassilo III van Beieren van verdragsbreuk, omdat hij de Italiaanse opstand van het jaar daarvoor zou hebben gesteund. Tassilo werd gedwongen om af te treden en in een klooster te gaan. Beieren werd ingelijfd bij het Frankische rijk. Karels vroegere schoonvader (Hildegard was in 784 overleden) Gerold werd aangesteld als prefect van Beieren. Tassilo deed in 794 op de synode van Frankfurt definitief afstand van zijn titel.
De Avaren hielden in 788 plundertochten in Beieren en Friuli. In 790 vielen de Franken de Avaren langs de Donau en de Drava aan. Ze veroveren de hoofdstad van de Avaren en wonnen een rijke buit. De Avaarse Mark werd ingesteld, met Gerold als markgraaf. De veldtochten gingen door totdat de Avaren rond 795 definitief waren onderworpen.
In 789 onderwierp Karel de Slavische stammen ten oosten van de Elbe. In 806 werd Bohemen schatplichtig aan hem.

De Denen

De Denen hadden al steun gegeven aan het verzet van de Saksen en tegen het einde van de regering van Karel (rond 808) begonnen de eerste Deense plundertochten in Vlaanderen, Friesland en de Oostzeekust. In 810 trekt Karel naar Friesland en beval de bouw van een vloot voor de verdediging tegen de Denen. In 811 wordt een vrede met de Denen gesloten waarbij de rivier de Eider de grens zou vormen.

Het keizerrijk

Karel de Grote en Paus Adrianus I
 
In 799 volgde een gebeurtenis die de politiek van Karel de Grote in nieuwe banen zou leiden: in april van dat jaar kwamen enkele vooraanstaande leden van de pauselijke curie in opstand tegen paus Leo III en verdreven hem uit Rome. Over de achtergrond van deze zaak is niets bekend; vast staat alleen dat de vlucht Leo tot bij Karel in Paderborn voerde. Er bestaan weliswaar geen geschreven verslagen van het beraad tussen paus en koning, maar de uitkomst ervan is duidelijk: in zijn hoedanigheid van beschermheer van Rome liet Karel de verjaagde kerkvorst naar de Eeuwige Stad terugleiden om hem daar opnieuw in zijn waardigheid te bevestigen. De daarop volgende kroning van Karel tot keizer moet van meet af aan in de overeenkomst opgenomen zijn geweest. En dus trok Karel in 800 naar Rome, waar hij door het enthousiaste volk en de paus bij de Sint-Pietersbasiliek werd ontvangen. In het bijzijn van de Romeinse Senaat, de bisschoppen, de abten en de edelen verhinderde de machtige Frankenkoning er vervolgens een synode die de aantijgingen tegen Leo III had moeten ophelderen. Uiteindelijk moest de (gedwongen) bereidheid van de paus om een reinigingseed af te leggen volstaan om hem opnieuw volledig te rehabiliteren.
Op 25 december van het jaar 800 werd Karel door paus Leo III gekroond tot keizer van het 'West-Romeinse Rijk', een titel die sinds 476 niet meer in West-Europa gebruikt was. Karel kroonde daarop zijn zoon Karel tot koning van de Franken. Volgens de "Vita Leonis" (Het leven van Leo) zette Leo III op Kerstdag in de Sint-Pieter eigenhandig de keizerskroon op Karels hoofd. De ceremonie kan niet langer dan vijf minuten hebben geduurd; haar betekenis voor Europa was echter van een buitengewone draagwijdte: van toen af aan droeg Karel de Grote naast zijn titels van koning der Franken en Longobarden, beschermheer en verdediger van de Kerk, patroon en behoeder van de christelijke plaatsen in het Heilige Land ook die van Imperator en Augustus van de Romeinen. Men moet er ongetwijfeld van uitgaan dat hij zich niet zozeer als keizer van de Romeinen als wel als keizer over de Romeinen zag, als een christelijke wereldheerser van Frankische afkomst, in opvolging van Constantijn de Grote, die in 313 de christenen vrijheid van godsdienst in het Romeinse Rijk had geschonken. De aanspraak steeg dus ver boven het feitelijke keizerschap uit.


Constantijn de Grote

Bij Einhard, biograaf en tijdgenoot van Karel de Grote, luidt het: "Vandaar begaf Karel zich naar Rome, om orde op zaken te stellen in de Kerk. Dit nam de hele winter in beslag. Bij deze gelegenheid verwierf hij de titel imperator en augustus, wat hem aanvankelijk zo tegenstond dat hij verklaarde de kerk op die feestelijke hoogdag nooit vrijwillig betreden te hebben indien hij enig vermoeden had gehad van de bedoelingen van de paus." Dat Karel inderdaad door de kroning verrast werd, is echter onwaarschijnlijk. Toch lijkt hij zich te hebben geërgerd aan de aard en de manier waarop het gebeurde; de uitroeping tot keizer door de paus demonstreerde immers een superioriteit van het pausdom over het keizerschap. En kennelijke superioriteit kwam niet met de werkelijkheid overeen, want het was de paus die zich tijdens zijn zoektocht naar hulp tot de Frankische koning had gewend. Niettemin kunnen we ervan uitgaan dat hij zijn nieuwe waardigheid feitelijk verwelkomde; ze verschafte Karel immers een goddelijke goedkeuring van zijn daden.
Het is wellicht juist te veronderstellen dat Leo III bij Karel sterk op de keizerskroning heeft aangedrongen. Het betekende immers dat hij minder afhankelijk werd van de Oost-Romeinse keizer, die tot dan toe de officiële wereldlijke heerser over de gelovigen van het vroegere Romeinse West-Europa was geweest.
Met de kroning van Karel tot keizer ontstond het zogenaamde tweekeizersprobleem. Na de ondergang van het West-Romeinse Rijk had Byzantium als legitieme opvolger aanspraak gemaakt op de universele erkenning van de door hem geërfde keizerstitel. Het Oost-Romeinse Rijk, verzwakt door interne strubbelingen (het iconoclasme) was echter niet sterk genoeg om zich te verweren; en bovendien deed Karel in de periode daarna inspanningen in de richting van een vriendschappelijk vergelijk, zodat Byzantium in 812 (na een periode van 10 jaar met diplomatieke missies) met tegenzin officieel het Frankische keizerschap erkende.

Haroen ar-Rashid

Karel knoopte ook diplomatieke betrekkingen aan met de islamitische wereld, in de persoon van Haroen ar-Rashid, kalief van Bagdad, van wie hij een olifant ten geschenke kreeg.

graftombe van Karel de Grote

Nadat Karel de Grote op 28 januari 814 was overleden, werd hij begraven in zijn eigen kapel te Aken, die de kern van de huidige kathedraal vormt. Zijn nakomelingen worden Karolingen genoemd.
Zijn enige nog levende zoon, Lodewijk de Vrome, volgde hem op, waardoor het wederopgestane "West-Romeinse Rijk" nog een generatie lang ongedeeld zou blijven. Na Lodewijk de Vrome werd het rijk naar Frankisch recht onder diens drie zonen verdeeld, waarmee ruwweg de basis werd gelegd voor wat later Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk zouden worden. Om het Middenrijk van Lotharius I, die geen opvolger had, zou echter tot in de 20e eeuw menig Europees conflict uitbreken. Het was een constant gevecht tussen de 'Romaanse' en 'Germaanse' cultuur in Vlaanderen, Elzas-Lotharingen en Noord-Italië.
Lodewijk de Vrome
 
In 1165 werd Karel tegen de wil van paus Alexander III, maar met steun van tegenpaus Paschalis III heilig verklaard door de aartsbisschop van Keulen. Zijn verering wordt gedoogd sinds 1176, maar voor de rooms-katholieke Kerk geldt Karel uitsluitend als zalige. Zijn feestdag is op 28 januari. In die hoedanigheid is Karel de Grote de beschermer van docenten, scholieren, makelaars en tingieters.

paus Alexander III
 
Het lichaam van Karel de Grote is al enige malen gezien, doordat de sarcofaag en zijn latere grafkist enkele malen werden geopend. Voor de eerste maal gebeurde dat in 1166. Toen werd de talisman van Karel de Grote gevonden. In de tijd van Keizer Otto III werd het gerucht verspreid dat Karel geheel ongeschonden, in vol ornaat, bedekt door een sluier en zittend op zijn troon was aangetroffen. In werkelijkheid lag het skelet in een hergebruikte Romeinse sarcofaag. De botten waren ook in de 20e eeuw nog intact.

 Er zijn geen gelijkende portretten van Karel bekend. Zijn biograaf Einhard noemt hem lang en stevig gebouwd, maar niet uitzonderlijk. In 1861 werd zijn lengte op basis van zijn skelet geschat op 1 meter 90 (74.9 inches). Een onderzoek uit 2010 gebaseerd op een scan van zijn scheenbeen schat hem 1 meter 84 lang, maar niet uitzonderlijk stevig gebouwd. Voor die tijd was dat bijzonder groot.
Karel de Grote had een voorkeur voor eenvoudige Frankische kledij, hoewel hij bij gelegenheden gepast gekleed ging, gesmukt met juwelen en gouden sieraden.

Huwelijken en kinderen

Karel is meerdere malen getrouwd geweest en had een aantal minnaressen.
Huwelijken:
  1. van 766-768 met Himiltrude (ca 742-780) - Zij was een jeugdliefde van Karel. Het is onduidelijk of dit wel een geldig huwelijk was.
    1. Amaudru (ca 770-?), een dochter.
    2. Pepijn de Gebochelde (769-811)
  2. van 768-770 met Desiderata van Lombardije (750-?) - Deze vrouw werd door Karel verstoten.
  3. van 771-783 met Hildegard (758-783):
    1. Karel de Jongere (772-811), koning van Neustrië
    2. Adelais (773-774), geboren tijdens het beleg van Pavia, maar overleden op de terugreis. Begraven in de abdij van St.-Arnulf te Metz
    3. Rotrudis (775-810), verloofd met keizer Konstantinos VI van Byzantium, maar de verloving werd verbroken. Minnares van graaf Rorico van Maine.
    4. Pepijn (777-810), koning van Italië (was koning van 781 tot 810).
    5. Lodewijk de Vrome (778-840), koning van Aquitanië, keizer (heerste van 814 tot 840)
    6. Lotharius (778-779), tweelingbroer van Lodewijk, jong overleden.
    7. Bertrada (779-823), minnares van Angilbert, lekenabt van de Abdij van Saint-Riquier. Zij werd door Lodewijk de Vrome van zijn hof verbannen toen hij keizer werd.
    8. Gisela (781 - rond 808), gedoopt in Milaan.
    9. Hildegard (783-783), 40 dagen oud geworden en begraven in de abdij van St.-Arnulf te Metz. Haar moeder overleed tijdens of na haar geboorte.
  4. van 783-794 met Fastrada (768-794). Zij was afkomstig uit het hertogdom Franken en is bekend om haar harde opstelling tegen de Saksen en haar poging om Karels oudste zoon Pepijn met de Bult te laten doden.
    1. Theodrada (785- ca. 850), abdis van Argenteuil tot 828, daarna abdis van de abdij van Schwarzach-am-Main.
    2. Hiltrudis (787- na 800), minnares van Richwin van Padua.
  5. van 794-800 met Luitgarde van Alemanië (776-800) - Dit huwelijk bleef kinderloos.
Bekende minnaressen:
  • Gersuinda, ongeveer 773.
    • Adeltrude (774-?)
  • Madelgard, ongeveer 775
    • Routhildis (775-24 maart 852), werd abdis van Faremoutiers
  • Sigrada?, ongeveer 783
    • Rothaid (784- na 800)
  • Reginoprycha, ongeveer 790-794
  • Amaltrude van Venetie, ongeveer 794
    • Alpaida, ca. 794.
  • Regina, ongeveer 800
    • Drogo (17 juni 801-8 december 855). Hij werd in 818 door Lodewijk de Vrome gedwongen in het klooster in te treden. Drogo werd abt van Luxeuil en bisschop van Metz. Hij verdronk toen hij tijdens het vissen in het water viel.
    • Hugo (ca. 802-14 juni 844)
  • Ethelinde, ongeveer 805
    • Richbod (805-844). Abt van st. Riquier.
    • Theodorik (807-819) In 818 door Lodewijk de Vrome gedwongen in het klooster in te treden.



Pepijn de Korte


Pippin the younger.jpg
Pepijn de Korte
 
Pepijn (of Pippijn) (Jupille-sur-Meuse, 714 - Saint-Denis, 24 september 768), de Korte of de Jongere genaamd, was vanaf 741 hofmeier en vanaf 751 tot zijn dood de eerste koning der Franken. Hij was een zoon van Karel Martel en Rotrude van Trier. Hij trouwde met Bertrada van Laon, dochter van Charibert van Laon. In 741 volgden hij en zijn broer Carloman hun vader op als hofmeier en de facto heersers van het koninkrijk tijdens een interregnum (737-743). Na de pensionering van Carloman in 747 verkreeg Pepijn de toestemming van paus Zacharias om de laatste koning van de Merovingen, Childerik III, af te zetten en de troon aan te nemen in 752. Omdat hij was genoemd naar zijn grootvader, Pepijn van Herstal, die op zijn beurt ook genoemd is naar zijn grootvader, Pepijn van Landen, beiden hofmeiers, wordt Pepijn de Korte ook wel genummerd als Pepijn III. Pepijn is de vader van Karel de Grote. Hij is begraven in de kathedraal van Saint-Denis.
Childerik III
 
Pepijn werd in 714 geboren in een geslacht van machtige hofmeiers maar ten tijde van zijn geboorte was zijn vader nog lang niet zeker van zijn positie. Pas na enkele jaren van burgeroorlog kon Karel Martel zich in 719 als hofmeier van alle Franken vestigen. Pepijn werd opgevoed in Saint-Denis.
 
Carloman
 
In 741 stierf Karel, in naam nog hofmeier maar in de praktijk koning van de Franken. Karel had niet eens de moeite genomen om de schijn op te houden en na de dood van de laatste koning had hij de positie vacant gelaten. Pepijn en zijn broer Carloman volgden hem op. Pepijn kreeg het gezag in het westelijk deel van het rijk (Aquitanië, Neustrië, Bourgondië, de Provence en de gebieden rond Metz en Trier), Carloman regeerde in het oostelijk deel (de rest van Austrasië, Thüringen, Alemannië en Beieren). Hun halfbroer Grifo kreeg enkele graafschappen in het westen van Austrasië. Aquitanië, Alemannië en Beieren waren onderworpen aan het Frankisch gezag maar behielden een hoge mate van zelfstandigheid.
De bijzondere verdeling van het westelijke grensgebied van Austrasië was vermoedelijk gebaseerd op een tweede verdeling: naast de regering moest ook het familiebezit worden verdeeld. En het familiebezit van de Karolingen lag in de dalen van de Maas en de Moezel. Het lijkt erop dat Pepijn de bezittingen in het Moezeldal kreeg, Carloman die in het Maasdal en dat ook Grifo enkele restanten kreeg.

Consolidatie van de macht
  • 742: Pepijn en Carloman bakenen hun domeinen af tijdens een bijeenkomst in Naintré. Grifo wordt in Laon gevangengenomen en gedwongen om in een klooster in te treden. Ze voeren samen veldtochten in Aquitanië en Alemannië.
  • 743: de broers halen de Merovingische troonpretendent Childerik III uit het klooster en maken hem koning, vermoedelijk als zet tegen de hertogen van Allemanië, Beieren en Aquitanië, die ontevreden zijn over de behandeling van Grifo. Ze verslaan aan de Lech een verbonden Beiers-Alemannisch leger dat wordt ondersteund door Saksische en Slavische hulptroepen.
  • 744: Pepijn verslaat de opstandige Alemannen in de Elzas.
  • 745: Carloman laat het grootste deel van de adel van de Alemannen vermoorden (wegens verraad) tijdens een landdag in Cannstatt (tegenwoordig een wijk in Stuttgart). Het verzet van de Alemannen is hiermee definitief gebroken. De hertog van Aquitanië heeft gebruikgemaakt van de verwikkelingen in Allemanië door Neustrië aan te vallen. Hij wordt op zijn beurt ook door de broers verslagen.
  • 747: Carloman treedt, vermoedelijk onder dwang, in een klooster. Hij benoemt zijn zoon Drogo tot zijn opvolger en beveelt hem aan in de bescherming van Pepijn, maar Drogo wordt al snel door Pepijn terzijde geschoven. Pepijn is nu alleen hofmeier (dux et princeps Francorum). Grifo ontsnapt naar Beieren, waar zijn moeder, Swanahilde, de tweede vrouw van Karel Martel, vandaan komt, Pepijn dwingt hertog Odilo van Beieren om zijn gezag te erkennen.
  • 748: Odilo van Beieren sterft en Grifo probeert in Beieren de macht te grijpen. Pepijn valt Beieren binnen en installeert de minderjarige Tassilo III als hertog. Hij benoemt Grifo tot markgraaf van de Bretonse mark.
Kerkelijke hervormingen

In 743 zijn op voorstel van Bonifatius in Austrasië hervormingen doorgevoerd in de kerk. Deze zijn gericht op handhaving van het celibaat en het opgeven van de onmatige manier van leven van de geestelijkheid. In 744 roept Pepijn een concilie bijeen te Soissons om de hervormingen ook in Neustrië door te voeren. Pepijn paaide de ontstemde geestelijkheid door eerder door zijn vader in beslag genomen kerkbezittingen weer terug te geven.

Regering als koning

Naast zijn actie in Beieren in 748 is van de eerste jaren van de regering van Pepijn als enige hofmeier alleen bekend dat hij in 749 bezittingen schenkt aan het klooster van Prüm.
In 751 sluit Pepijn een overeenkomst met paus Zacharias. De paus is ernstig in het nauw gebracht door de Longobarden die van de interne problemen in het Byzantijnse Rijk gebruik maakten door eerst Ravenna te veroveren en vervolgens Rome te bedreigen. Als wederdienst steunde de paus Pepijn in zijn streven om zelf koning te worden. Volgens de overlevering vroeg Pepijn aan de paus wie koning moest zijn: diegene die de titel droeg of hij die de eigenlijke macht uitoefende. Tijdens een landdag in Soissons werd Childerik III afgezet en gedwongen in te treden in het klooster St Bertinus in St Omer, en werd Pepijn tot koning gekozen.
In 752 zendt Pepijn Chrodegang naar Rome als gezant naar de nieuwe paus Stefanus II (III). Voordat Pepijn tegen de Longobarden kan optrekken, moet hij eerst nog enkele andere zaken afwikkelen. In 753 verslaat hij de Saksen en in datzelfde jaar wordt zijn halfbroer Grifo bij Maurienne gedood, wanneer hij de Alpen wilt oversteken om zich bij de Longobarden aan te sluiten.
In 754 reist paus Stefanus II naar Pepijn om het bondgenootschap tegen de Longobarden te bevestigen en zalft Pippijn en zijn zoons opnieuw. De Frankische edelen zweren op straffe van excommunicatie om alleen nakomelingen van Pepijn als koning te kiezen. Pepijn belooft op zijn beurt aan de paus een eigen staat rond Rome, onder zijn bescherming. Deze gift van land staat bekend als de Donatie van Pepijn. Carloman komt uit zijn klooster in Italië en trekt als onderhandelaar namens de Longobarden naar zijn broer, hij verblijft bij zijn schoonzuster Bertrada. Zijn missie blijft zonder succes, maar is vermoedelijk wel de aanleiding dat zijn zoon Drogo gedwongen wordt om in een klooster te treden. Carloman sterft korte tijd later in Vienne.
In 755 belegert Pepijn de Longobarden in hun hoofdstad Pavia en sluit een vredesovereenkomst met hun koning Aistulf. In 756 verbreekt Aistulf de bepalingen van het verdrag en belegert de paus in Rome. Pepijn trekt opnieuw naar Italië en dwingt de Longobarden om het exarchaat van Ravenna af te staan, dat hij vervolgens aan paus Stephanus II schenkt. Dit leidt tot spanningen met de Byzantijnen, omdat Ravenna voor de verovering door de Longobarden Byzantijns was. Pippijn wordt door de paus tot Patricius van Rome benoemd.

 Stephanus II
 
Het Exarchaat van Ravenna was een door de Byzantijnen gecontroleerd deel van (Noord-)Italië van de tweede helft van de zesde eeuw tot aan 751, toen de laatste exarch ter dood werd gebracht door de Longobarden.
Het exarchaat omvatte onder andere de omgeving van Ravenna (Romagna) en de Pentapolis (Rimini, Pesaro, Fano, Sinigaglia en Ancona), verbonden met Rome en omgeving, door een corridor door de Apennijnen. Verder hoorden ook verder weg liggende gebieden tot het exarchaat: Genua en Ligurië (rond 640-650 veroverd door de Longobarden) en Napels en omgeving. Deze verder weg liggende gebieden behoorden in naam tot het exarchaat maar werden lokaal bestuurd door hertogen en magistri militum, terwijl in Rome de paus de meeste macht bezat.
Gedurende zijn bestaan werd het exarchaat constant bedreigd door de Longobarden, die zowel ten zuiden als ten noorden ervan gebieden in handen hadden. Dit culmineerde rond 750 in de verovering van Ravenna en de dood van de laatste exarch. Uit de puinhopen van het exarchaat wist de paus een aantal jaar later (756), met hulp van de Franken onder Pepijn de Korte, de Kerkelijke Staat te vormen.

Terug in eigen land voert hij een monetaire hervorming door waarbij de zilveren denarius als eenheidsmunt wordt ingevoerd. In 757 voert hij oorlog tegen de Saksen en dwingt hij Tassilo III van Beieren een eed van trouw aan hem af te leggen. In 758 volgt nog een campagne tegen de Longobarden en in 759 verdrijft hij de Arabieren uit Septimanië.
In 760 begint Pepijn een campagne tegen hertog Waifar van Aquitanië. Hij slaagt erin zijn macht over dit hertogdom systematisch van noord naar zuid uit te breiden. In 761 verwoest hij de stad Clermont-Ferrand en schenkt, onder bedreiging van excommunicatie, grote sommen voor herbouw van de kerk. Gedwongen door een hongersnood moet hij zijn campagnes in 764 opschorten maar na het overlijden van Waifar weet hij zijn macht over Aquitanië definitief te vestigen.

File:Gisant de Pépin le Bref et Bertrade de Laon à la Basilique de Saint-Denis, France.jpg

De bijnaam "de Korte" die veel wordt gebruikt lijkt geen enkele historische grond te hebben maar door middeleeuwse geschiedschrijvers te zijn geïntroduceerd. Pepijn zet het binnenlandse beleid van zijn vader voort (ontwikkeling naar feodale structuren, opbouw zware cavalerie) en legt het huwelijks- (en scheidings-) recht vast. Ook stelt hij een hofkapel en een kanselarij in, en bereidt een hervorming van de liturgie voor.
Pepijn sterft in Saint-Denis in 768, en ligt daar nog altijd begraven naast zijn vrouw Bertrada van Laon. Volgens zijn eigen wens is hij begraven met zijn gezicht naar beneden, als boetedoening. Zijn rijk wordt verdeeld door zijn zonen Karel en Carloman.

Tassilo III ca. 741- na 794 (11 december 796?) was hertog van Beieren van 748 tot zijn gedwongen aftreden in 788.
Hij was de zoon van hertog Odilo van Beieren uit het huis Agilolfingen en Hiltrude, een dochter van Karel Martel en een zuster van de Frankische koning Pepijn III de Korte. Door deze afstamming was hij een volle neef van Karel de Grote. Hij was de laatste min of meer onafhankelijke heerser van het oude Beieren.
Bij de dood van zijn vader Odilo in 748 trachtte de adel van Beieren de onafhankelijkheid van de Franken zeker te stellen. Tassilo was nog maar een jaar of zes en zijn moeder was Frankisch. Pepijn III dwong hen echter toch om zijn neefje als hertog te aanvaarden, met zijn zuster Hiltrude als regentes. In 757 werd Tassilo meerderjarig en reisde hij naar Compiègne om er de eed van trouw aan Pepijn en zijn zoons Carloman en Karel af te leggen. Tot zeker 763 gedroeg hij zich als een trouwe vazal van het Frankische hof. Daarna begon hij zich echter onafhankelijker op te stellen. Hij trouwde met Liutberga, de dochter van Desiderius, de koning van de Longobarden.
Tassilo was een vooruitstrevend man die veel leerde van het bestuur van het hof van zijn schoonvader in Pavia. Hij bevorderde kunst en cultuur. In 772 vroeg hij de Beierse bisschoppen om scholen te verbinden aan hun kerken, een voorbeeld waarin zijn machtige neef Karel de Grote hem graag zou volgen.
Desiderius was een belangrijke tegenspeler van de Franken, wiens rijk echter in 774 door Karel de Grote veroverd werd. Voor Tassilo was dit een ramp, omdat hiermee de Beierse onafhankelijkheid op de tocht kwam te staan. In 781 eiste Karel de Grote dan ook dat hij naar Worms moest komen om zijn eed van trouw als vazal te hernieuwen. Tassilo vreesde voor zijn leven en eiste de uitwisseling van gijzelaars om zijn veiligheid zeker te stellen. In 787 trachtte hij steun van de paus te krijgen, maar paus Adrianus I verklaarde dat Karel in zijn recht stond en verleende bij voorbaat absolutie aan Karels soldaten in het geval van gewelddadig optreden. Karel eiste opnieuw dat Tassilo naar Worms moest komen en toen hij weigerde, vielen Frankische troepen Beieren binnen. Op 3 oktober zag Tassilo zich gedwongen bij Lechfeld toch de eed van trouw af te leggen. Hiermee was de onafhankelijkheid van Beieren tot een eind gekomen.
Zijn vrouw Liutberga trachtte nog de steun van de Avaren te krijgen voor een opstand. Toen had Karel er echt genoeg van. Tassilo werd naar Ingelheim gesommeerd en wegens eedbreuk berecht. De doodstraf werd uitgesproken, maar Karel deinsde er toch voor terug zijn eigen neef ter dood te brengen. Hij liet Tassilo de tonsuur geven en dwong hem met Liutberga en hun kinderen het klooster in te gaan tot hun dood. Hiermee kwam het huis van de Agilolfingen ten einde.
In 794 haalde Karel zijn ongelukkige en weerspannige neef nog eenmaal uit het klooster om ten overstaan van het Concilie van Frankfurt afstand te doen van alle aanspraken op de Beierse troon.

 
De tonsuur of kruinschering is een gebruik in het christendom dat reeds te vinden is bij vele volken van de oudheid als teken van rouw, slavernij, onderwerping of toewijding aan de goden. Zo gold het bij Egyptische priesters als middel tot lichamelijke reinheid bij rituele praktijken.
In de Katholieke Kerk is de tonsuur overgenomen door monniken, later ook bij de wereldgeestelijken. Het is bedoeld als symbool van toewijding aan God. Er bestaan twee soorten tonsuur:
  • De tonsuur van een kleine cirkel op de kruin, de Romeinse of Petrustonsuur, stamt uit de Middeleeuwen.
  • Grote tonsuren (de zogenaamde Paulustonsuur) kenmerken de leden van kloosterordes als de Dominicanen, Karmelieten, Kapucijnen, Benedictijnen en Kartuizers.
De tonsuur werd het teken van het opgenomen zijn in de geestelijke stand en verbonden met een inkledingsritus. Deze ritus werd door het motu proprio Ministeria quaedam van Paus Paulus VI op 1 januari 1973 afgeschaft. Het dragen van de klerikale tonsuur door de seculiere geestelijkheid raakte eerder al in onbruik. Sommige traditionalistische gemeenschappen zoals de Priesterbroederschap van Sint Petrus, het Instituut Christus Koning en Soeverein Hogepriester en de Personele Apostolische Administratie van de Heilige Johannes-Maria Vianney, is het echter toegestaan deze ritus toe te passen.


Familie en kinderen

In zijn eerste huwelijk was Pepijn getrouwd met een prinses uit het Donaugebied. Hij verstoot haar voor Bertrada van Laon. Door te nauwe verwantschap zijn er jaren nodig voordat de kerk het huwelijk met Bertrada erkent. In 762 wil Pepijn haar verstoten maar dat mislukt door verzet van de paus. Pepijn en Bertrada hadden de volgende kinderen:
  • Karel de Grote
  • Carloman I
  • Gisela, 757 - Chelles, 30 juli 810). In 765 verloofd met de latere keizer Leo IV van Byzantium maar de verloving werd verbroken. In 788 tot abdis van Chelles benoemd.
  • Pepijn (759-761)
  • Chrotais, jong overleden, begraven in de abdij van St Arnulf in Metz.
  • Adelais, jong overleden, begraven in de abdij van St Arnulf in Metz.
  • mogelijk nog twee onbekende dochters, waarvan er een door Maximinus van Trier zou zijn genezen van een ernstige ziekte.






dinsdag 28 februari 2012

de Frankische Burgeroorlog


Slag bij Compiègne
Onderdeel van de Frankische Burgeroorlog
Blason ville fr Compiègne (Oise).svg
Datum26 september 715
LocatieCompiègne
ResultaatNeustrische Frankische overwinning
Strijdende partijen
Austrasische FrankenNeustrische Franken
Commandanten
TheudoaldRaganfrid
De Slag bij Compiègne werd gestreden op 26 september 715 in het Picardische Compiègne en was de eerste echte slag van de Frankische Burgeroorlog die volgde op de dood van Pepijn van Herstal, hertog van de Franken, op 16 december 714.
Dagobert III had Raganfrid als hofmeier benoemd - dit in strijd met de keuze van Pepijn die zijn kleinzoon Theudoald als opvolger had aangeduid. Hierop stuurde Plectrudis, de weduwe van Pepijn, haar kleinzoon Theudoald met een leger naar het zuiden om Dagobert op andere gedachten te brengen. Nabij Compiègne wordt deze echter opgewacht door een leger onder leiding van de nieuwe hofmeier Raganfrid. In de veldslag die hierop volgt wordt Theudoald verslagen waarna hij naar zijn grootmoeder Plectrudis in Keulen vlucht.
Volgens Liber Historiae Francorum verloor Theudoald zijn "onschuldig leven" spoedig daarna, maar andere bronnen wijzen erop dat hij nog vele jaren heeft geleefd; het is dus niet duidelijk wat er verder van Theudoald geworden is. Het vervolg is echter wel duidelijk: Karel Martel, de bastaardzoon van Pepijn, ontsnapte spoedig hierna uit de gevangenis van Plectrudis en verzamelt zijn eigen schare aanhangers. Wanneer Dagobert III kort daarop sterft, herbenoemt de nieuwe koning Chilperik II Raganfrid, wiens macht door de adel van Neustrië wordt bevestigd, terwijl de magnaten van Austrasië Karel Martel verkiezen. Plectrudis achtergebleven in Keulen ziet haar plannen doorkruist en zo wordt de oorlog een 3-richtingsconflict.

De inval van de Friese koning Radboud

De Friese koning Radboud maakte slim gebruik van de burgeroorlog die in het Frankische Rijk woedde. Raganfrid had Radboud overgehaald tot een bondgenootschap en Radboud wist al snel de voormalige Friese gebieden te heroveren, gebieden die hij na een verloren oorlog in 690 aan de Franken was kwijtgeraakt. Hij bezette de monding van de Rijn en volgde met zijn leger de rivierloop stroomopwaarts, richting de hoofdstad van Austrasië, Keulen. In 716 kwamen de Friezen tegenover Karel Martel te staan bij de Slag bij Keulen, Karel beschikte echter slechts over een haastig bijeengeroepen leger en werd verslagen.

koning Radboud weigerd de doop

De Friese koning Radboud maakte in 714 op slimme wijze gebruik van de situatie, die was ontstaan
Slag bij Keulen
Datum716
LocatieKeulen
ResultaatOverwinning van de Friezen
Strijdende partijen
Neustriërs
Friezen
Austrasiërs
Commandanten
RadboudKarel Martel
vanwege interne strubbelingen binnen het Frankische Rijk. Na de dood van hofmeier Pepijn van Herstal was daar namelijk een opvolgingsoorlog (Frankische Burgeroorlog) ontstaan. Raganfrid, een Frankische hoofdeling die door de Neustriërs als hofmeier gekozen was, probeerde daarbij Radboud over te halen tot een bondgenootschap. Deze had hier wel oren naar en sloeg dadelijk toe door eerst de voormalige Friese gebieden te heroveren. Deze had hij na de verloren oorlog in 690 aan de Franken moeten afstaan. Hij bezette de monding van de Rijn en volgde met zijn leger de rivierloop stroomopwaarts, richting de hoofdstad van Austrasië, Keulen.
Voor de muren van Keulen vonden de Friezen een nieuwe Frankische leider tegenover zich. Deze leider was Karel Martel, bastaardzoon van Pepijn, die de Austrasiërs als hofmeier benoemd hadden. Het Frankische leger was haastig bijeengeroepen en was geen partij voor de Friezen. In de slag die kort erop volgde zou het leger van Radbouds bondgenoten Raganfrid en Chilperik verrassend genoeg wel door Karel Martel verslagen worden. Dezen werden nu gedwongen de vrede af te kopen in ruil voor geld en rijke giften. Het leger van Radboud was toen al weer vertrokken naar Friesland. Als overwinnaar en overladen met buit keerde Radboud daar terug.

Bonifatius wordt vermoord

Koning Radboud had met deze overwinning het hoogtepunt van zijn macht bereikt. Hij maakte Utrecht opnieuw tot zijn hoofdstad en joeg de christelijke predikers, onder wie Bonifatius, uit zijn rijk. Tevens bereikte het Friese Rijk met deze overwinning zijn grootste uitbreiding.
In de Annales Mettenses, de meest volledige bron over de Slag bij Amel, wordt na de verwikkelingen die voortvloeiden uit de inval van de Friese koning, niets meer vernomen over de zegevierende Radboud na diens overwinning op Karel Martel. Zijn vermeende betrokkenheid bij de slag is ontleend aan een terloopse opmerking in de Passio Agilolfi (geschreven in de 11e eeuw) over Redboud als bondgenoot van Ranganfred.

Later dat jaar kwam het opnieuw tot een treffen tussen de belangrijkste opponenten in de Slag bij Amel. Dit keer wist Karel Martel de Neustriërs, onder leiding van Chilperik II en Raganfrid, te verslaan. De tactiek die Karel hier toepaste was een geveinsde terugtocht om zo zijn tegenstanders mee te lokken naar een voor hem strategisch gunstigere locatie om dan aan te vallen, een tactiek die later ook door de Mongolen succesvol zou worden toegepast.

De Slag bij Amel of de Slag bij Amblève is een veldslag uit de Frankische Burgeroorlog. De veldslag vond plaats in 716, nabij Amel (in de noordelijke Ardennen, in het Duitstalige deel van het huidige België). In dit gewapende treffen versloeg de hofmeier van Austrasië, Karel Martel, zijn Neustrische rivalen: koning Chilperik II met zijn hofmeier Raganfrid. Voor Karel Martel was het zijn eerste belangrijke overwinning. Na de Slag bij Amel zou hij in de resterende vijfentwintig jaar van zijn leven (tot zijn dood in 741) tegen een grote verscheidenheid aan tegenstanders nooit meer een veldslag verliezen.

Slag bij Amel
Onderdeel van de Frankische Burgeroorlog
Datum716
LocatieAmel
ResultaatAustrasische overwinning
Strijdende partijen
Austrasische FrankenNeustrische Franken
Commandanten
Karel MartelChilperik II
Raganfrid
Troepensterkte
500
In deze veldslag liet Martel voor het eerst zien dat hij over uitstekende militaire kwaliteiten beschikte. Na zijn nederlaag in de Slag bij Keulen had Martel zijn troepen verzameld in het Eifelgebergte en wachtte op een gelegenheid om het terugtrekkende leger van zijn rivalen aan te vallen. Zijn manschappen vielen het veel grotere leger van Chilperik II en zijn bondgenoten aan terwijl deze in de middag aan het rusten waren. Toen de verdediging zich had georganiseerd, fingeerde Karel Martel een terugtocht. Zijn tegenstanders achtervolgden hem en liepen zo in een door Karel Martel gelegde hinderlaag. De strijd was snel beslist, al konden Chilperik en Raganfrid nog net op tijd wegkomen.
Een gefingeerde terugtocht was sinds de oudheid niet meer vertoond in West-Europa. Dit vergt een goede voorbereiding en verkenning van het terrein, een goed georganiseerd en geleid leger, en vooral een perfecte timing. Met deze veldslag liet Karel voor het eerst zijn militaire genie zien.

Slag bij Vincy
Nadat Chilperik II en Raganfrid de Slag bij Amel verloren hadden, gingen ze terug naar Neustrië. Karel, een tactisch wonder, ging ze niet meteen achterna maar breidde zijn leger uit en bereidde zich goed voor voordat hij zijn tegenstanders achternaging. Hij koos zelf de plaats en tijd van de slag uit en op 21 maart 717 kwam het tot een treffen in de Slag bij Vincy, vlak bij het hedendaagse Kamerijk. Hij versloeg zijn tegenstanders wederom en achtervolgde ze naar Parijs. Hoewel Chilperik II en Raganfrid eigenlijk compleet waren verslagen kwam het toch nog tot een volgend treffen.

De laatste veldslag van de Frankische Burgeroorlog was de Slag bij Soissons in 718. Na hun nederlaag bij de Slag bij Vincy gingen Chilperik II en Raganfrid een verbond aan met Odo van Aquitanië, de hertog van Aquitanië, en gingen zij richting Soissons. Karel had dit echter verwacht en stond ze op te wachten met een ervaren leger, waarvan velen hem nog lang zouden dienen. Karels leger versloeg zijn tegenstanders makkelijk waarna ze zich overgaven en Karel Martel de feitelijke machthebber van het gehele Frankische Rijk werd.

De Slag bij Soissons (718) was de laatste grote veldslag van de Frankische Burgeroorlog die uitbrak tussen de opvolgers van Pepijn van Herstal. Na Pepijns dood in december 714 begon de oorlog over de opvolging tussen zijn kleinzoon en opvolger Theudoald, zijn weduwe Plectrudis, zijn bastaardzoon Karel Martel, zijn opvolger als hofmeier in Neustrië Raganfrid en de nieuwe koning Chilperik II. Raganfrid en Chilperik hadden veel succes in het begin terwijl Plectrudis en Theudoald al snel van het strijdtoneel verdwenen. Karel Martel wist de oorlog in zijn voordeel te keren en dwong zijn tegenstanders zich over te geven.
Na hun nederlaag in de Slag bij Vincy gingen Chilperik en Raganfrid een verbond aan met Odo van Aquitanië, de hertog van Aquitanië, en gingen zij richting Soissons. Karel had dit echter verwacht en stond ze op te wachten met een ervaren leger, waarvan velen hem nog lang zouden dienen. Karels leger versloeg zijn tegenstanders makkelijk waarna ze zich overgaven en Karel Martel de feitelijke machthebber van het gehele Frankische Rijk werd.

 

maandag 27 februari 2012

de 6e eeuw en 7de eeuw

6de eeuw                                                                                                                                                       De leeggelopen kust- en Scheldestreek was al deels herbewoond vanaf de 4e eeuw met Saksische groepen die hun Germaanse cultuur en taal behielden. De Salische Franken zelf vestigden zich in de 5e eeuw in het huidige Noord-Frankrijk en Wallonië, vooral rond de steden Kamerijk, Doornik en Bavay. Zij assimileerden zich met de plaatselijke Gallo-Romeinse bevolking. Hier ontstond lange tijd een Germaans-Romaans menggebied. Vanaf de 6e eeuw werd het niemandsland ten noorden hiervan aangevuld met Rijnlandse Franken en andere Germaanse groepen uit Nederland en Duitsland.
Deze eerste immigratiegolf in het huidige Vlaamse gebied ging gepaard met een beperkte christianisatie. In het kielzog van de immigranten probeerden missionarissen de heidense bevolking te evangeliseren, maar zij kenden slechts weinig succes. De bisdommen werden terug ingesteld, meestal met dezelfde grenzen uit de Laat-Romeinse tijd: het Kolenwoud scheidde het bisdom Kamerijk weer van het bisdom Tongeren, terwijl de Schelde opnieuw de grens werd tussen de bisdommen Kamerijk en Doornik. Vedastus en Eleutherius van Doornik kregen tot taak om respectievelijk het bisdom Atrecht en het bisdom Doornik nieuw leven in te blazen. Deze bisdommen slaagden er echter niet in om zelfstandig te overleven. Aan het einde van de 6e eeuw werd de zetel van Atrecht met die van Kamerijk verbonden en in het begin van de 7e eeuw gebeurde hetzelfde tussen Doornik en Noyon.
Op het einde van de 6e eeuw bestond in het noorden van het latere Neustrië het hertogdom van Dentilinus (ducatus Dentilini). Dit omvatte naar men vermoedt de bisdommen Boulogne, Terwaan, Atrecht, Doornik, Kamerijk en Noyon, dus het noordwestelijk gebied tussen de Noordzee en het Kolenwoud. Is het slechts toeval dit gebied een grote territoriale overeenkomst toont met het latere Vlaanderen? Het hertogdom van Dentilinus was vooral bedoeld als militair en strategisch bolwerk tegen invallen van Friezen en Saksen. Het was als het ware de hoeksteen in de militaire verdediging van het Merovingische rijk. In 600 moest Chlotarius II (584-628) het hertogdom van Dentilinus tijdelijk aan Austrasië afstaan, maar vanaf 613 maakte het hiervan geen deel meer uit.

7de eeuw
Eind 6e en vooral in de 7e eeuw ontstond een nieuwe instroom vanuit westelijk Pas-de-Calais. Dit gebied was in de 5e eeuw Germaans geworden en afstammelingen van Saksen en Franken vestigden zich nu in het latere Vlaanderen en Brabant. Ook vanuit Nederland en Duitsland kwamen nieuwe Germaanse groepen. Deze nieuwe nederzettingen kregen heel vaak de naam van de Germaanse hoofdman aangevuld met -inga haim. Dit betekent: de woonst van de clan van X. Bijvoorbeeld Petegem: Petta-inga-haim, de woonst van de clan van Petta.
De kolonisatie en germanisering van Vlaanderen is dus vooral een fenomeen uit de 6e en 7e eeuw. In de 7e eeuw was het bevolkingspeil tot een aanvaardbaar niveau gestegen om er weer een kerkelijke, militaire en bestuurlijke infrastructuur op te bouwen. Ook op taalkundig gebied was de situatie gestabiliseerd zodat in het omvangrijke tweetalige gebied een lineaire taalgrens kon ontstaan in de 8e eeuw. In het wel al lang dichtbevolkte Pas-de-Calais was er al een taalgrens in de 6e–7e eeuw tot stand gekomen, maar in de 9de eeuw kwam hier echter weer een romaniseringsbeweging op gang die tot op vandaag doorwerkt.

              
Eleutherius                                    de bisschopswijding van de H. Vedastus


Dagobert I

De christianisatiepoging in de 6e eeuw door bisschoppen als Eleutherius en Vedastus waren grotendeels mislukt. Daarom koos men in de 8e eeuw voor een andere strategie. Deze evangelisatiebeweging vond plaats onder impuls van koning Dagobert I. Hij stelde aan enkele toegewijde missionarissen uit het zuiden van zijn koninkrijk een aantal van zijn koninklijke domeinen in het noorden ter beschikking. Het was hun taak om ter plaatse een klooster of abdij op te richten die moesten dienen als bastions voor het christendom in een heidense omgeving. Van hieruit kon dan werk gemaakt worden van de bekering van de plaatselijke bevolking.
Zo stichtte Audomarus in 649 de abdij van Sithiu (St.-Bertijns in St.-Omaars/St.-Omer) en Aubertus in 680 de abdij van Sint-Vaast nabij (Atrecht/Arras). De kerstening van de bevolking was vooral het werk van missionarissen, zoals Amandus (St.Baafs en St.-Pieters in Gent) en Eligius (kuststreek en Antwerpen). In de vita van Eligius (of St.-Elooi) werd voor de eerste keer melding gemaakt van Vlamingen, toen hij rond 650 op rondreis was in dit gebied.
Tijdens de 7e eeuw kwamen in de latere Vlaamse gebieden de eerste gouwen of pagi tot stand, dit waren administratieve onderverdelingen van de civitates. Deze gouwen uit de 7de en vooral 8e eeuw zullen de basis worden van het graafschap Vlaanderen. De pagus Tornacensis dateert al van circa 580, voor de 7e eeuw kennen we de pagus Cambracinsis in 663, de pagus Taroanensis vanaf 649 en de pagus Bracbatensis op het einde van die eeuw. Verder zijn nog de pagus Rodaninsis bekend vanaf 707, de pagus Gandao uit het eerste kwart van de 8e eeuw, de pagus Mempiscus vanaf 723 en de pagus Flandrensis rond 745. Ten slotte worden ook de pagus Austrebatensis en de pagus Curtracensis tot de Merovingische gouwen gerekend.

Tombe van Dagobert I in de Kathedraal van Saint-Denis.
Tombe van Dagobert I in de Kathedraal van Saint-Denis.

Dagobert I (?, 603 - Épinay-sur-Seine, 19 januari 638 of 639) was koning der Franken van 629 tot 639. Hij was de oudste zoon van koning Chlotarius II.

 
Chlotarius II                                               Charibert II
 
In 623 werd hij door zijn vader aangesteld als onderkoning in Austrasië. In 629 volgde hij zijn vader Chlotharius II op als koning der Franken samen met zijn halfbroer Charibert II, die het deelrijk Aquitanië toevertrouwd kreeg maar al in 632 overleed. Tijdens zijn koningschap maakte hij Parijs hoofdstad van het Frankische rijk. Dagobert zocht samenwerking met keizer Heraclius van het Oost-Romeinse/Byzantijnse Rijk. Pepijn van Landen was de eerste hofmeier van betekenis. Hij was raadgever van Dagobert I, samen met de heilige Eloi of Eligius en de heilige Ouen. In 632 kwam de adel van Austrasië in opstand en moest hij zijn toen amper driejarige zoon Sigibert III koning van Austrasië maken. Zijn zonen Sigibert III (630-656) van Austrasië en Clovis II (634-657) van Neustrië zouden, mede door hun weinig energieke koningschap, bekend worden als de vadsige koningen. Dagobert I ging de geschiedenis in als 'goede koning'.


Dagobert I trok rond het jaar 630 naar Utrecht en stichtte daar een kerk. Hij breidde daarmee de Frankische invloed uit in een gebied dat langzamerhand was ingenomen door de Friezen.

Pepijn I van Landen of de Oudere "Pépin le-Vieux" (ca. 58021 februari 639/640 (?)) was van 623 tot 629 en vanaf 639 hofmeier van het Frankische koninkrijk Austrasië onder de Merovingische koningen Chlotharius II, Dagobert I en Sigibert III.
Pepijn van Landen wordt in de Kronieken van Fredegar, de belangrijkste bron over zijn leven, genoemd als zoon van Carloman van Landen. Verder is over zijn afkomst weinig met zekerheid bekend. Zijn bijnaam komt van de Oost-Brabantse stad Landen, zijn waarschijnlijke geboorteplaats. Pepijn was afkomstig uit een familie van grootgrondbezitters in het Maasdal.
In 613 leidde hij met Arnulf van Metz en hofmeier Warnachar II van Bourgondië, de aristocratische opstand tegen de nieuwe minderjarige koning van Austrasië en Bourgondië, Sigibert II, en de koningin-overgrootmoeder Brunhilde van Austrasië, die de feitelijke macht bezat - de oorzaak van het conflict. De opstandelingen sloten een bondgenootschap met Chlotharius II van Neustrië. Tezamen versloegen ze de troepen van Sigibert en Brunhilde bij de Aisne, waarna Sigibert en Brunhilde werden gedood. In Andernach werd een verdrag gesloten waarin de autonomie van Austrasië en de leidende rol van de Austrasische adel werden vastgelegd.
Hij werd in 623 benoemd tot hofmeier van de in dat jaar tot (onder)koning benoemde Dagobert I. In 629 stierf koning Chlotharius II en werd Dagobert I koning over het gehele Merovingische rijk. In datzelfde jaar verloor Pepijn zijn functie en werd hij verbannen naar Orléans. Volgens de traditie was de kritiek van Pepijn op het overspel van Dagobert de aanleiding voor de verbanning. Pas na de dood van Dagobert I (19 januari 638/639) werd Pepijn wederom benoemd tot hofmeier. Hij stierf echter niet lang daarna (in 639 of 640).
Pepijn en Arnulf van Metz zijn erin geslaagd de feitelijke macht in de Frankische koninkrijken in handen van de aristocratie te leggen. Zo begon de periode van de "Vadsige of Luie koningen": de Merovingische koningen die alleen in naam regeerden terwijl de hofmeiers de feitelijke macht uitoefenden.

Vadsige koningen is de benaming voor de Merovingische koningen in de periode van de hofmeiers (634 -751).
Oorspronkelijk slechts bestuurders van de Merovingische hoven, gingen de hofmeiers steeds meer politieke macht naar zich toetrekken, totdat ze uiteindelijk feitelijk de politieke touwtjes in handen hadden. De koningen werden steeds meer gemarginaliseerd en speelden alleen nog een rol als officiële stukken ondertekend moesten worden.
De latere Karolingen schilderden hen af als les rois fainéants, 'de vadsige koningen': koningen die een luxeleven leidden zonder enige maatschappelijke verantwoordelijkheid te hebben.

File:Pepijn Van Landen.jpgStamboom van Pepijn van Landen

Pepijn van Landen was gehuwd met Ida van Nijvel (592–652). Pepijn en Ida van Nijvel hadden drie kinderen:
  • een dochter Begga, die trouwde met Ansegisel, de zoon van Arnulf van Metz. Een zoon uit dit huwelijk, Pepijn van Herstal, was de overgrootvader van Karel de Grote in de mannelijke lijn.
Pepijn van Landen en zijne dochter Begga
  • een dochter, Gertrudis van Nijvel, die abdis van de abdij van Nijvel werd
Gertrudis van Nijvel
  • een zoon Grimoald die net als zijn vader hofmeier van Austrasië is geweest.

Volgens een latere legende was ook Allowin van Haspengouw, beter bekend als de heilige Bavo, een zoon van Pepijn van Landen.
Pepijn van Landen wordt als zalige beschouwd maar is in tegenstelling tot zijn vrouw en twee van zijn kinderen niet officieel zalig verklaard. Zijn feestdag is 21 februari.

  
Pepijn van Herstal
 
Pepijn II van Herstal, bekend met de bijnamen de Jonge, de Middelste of de Dikke, (Herstal, ca. 645 - Jupille-sur-Meuse, 16 december 714) was een Frankische hofmeier. Hij was de zoon van de hofmeier Ansegisel en van (de heilige) Begga, een dochter van de hofmeier Pepijn van Landen. Hij werd begraven in de abdij van Sint Arnulf (zijn grootvader) in Metz.
 
Door de mislukte staatsgreep van zijn oom Grimoald was zijn familie in politieke ongenade gevallen, waarbij veel prominente familieleden, onder wie zijn vader, gedood waren. Pepijn had nog wel de omvangrijke familiebezittingen langs de Maas en de Moezel. Door zijn huwelijk met Plectrudis (rond 670) verwierf hij nog meer bezittingen aan de Moezel en in de Eifel. Ook wist hij veel prestige terug te winnen door Gundewin te doden, de moordenaar van zijn vader.
In 679 was Pepijn een van de leidende edelen in Austrasië. Samen met Martin van Laon leidde hij het verzet tegen de hofmeier Ebroin van Neustrië en Bourgondië die ook de macht in Austrasië wilde verwerven. De Austrasiërs werden bij Laon verslagen, Martin werd gedood en Pepijn moest vluchten. In 680 werd hij hofmeier van Austrasië. Een jaar later werd Ebroin vermoord, en Pepijn sloot een verdrag met diens opvolger Waratton. In 687 kwam hij echter in conflict met Berthar, de nieuwe hofmeier van Neustrië en Bourgondië. Pepijn versloeg hem in de Slag bij Tertry. Koning Theuderik III benoemde Pepijn tot hofmeier van het gehele rijk en Pepijn erkende Theuderik als enige koning. Verder liet Pepijn zijn zoon Drogo trouwen met een dochter van Berthar.
In 689 versloeg hij de Friezen in de Slag bij Dorestad en veroverde hij alle gebieden ten zuiden van de Rijn. Aan de missionaris Willibrord gaf hij een oud Romeins fort, nu de stad Utrecht, als steunpunt voor zijn zending onder de Friezen. Ook onderwierp hij de Alemannen. In 691 deed hij een schenking aan de abdij van Sint-Arnulf te Metz. In 695 benoemde hij zijn zoon Grimoald II tot hofmeier in Neustrië en zijn zoon Drogo tot hofmeier in Bourgondië.

Huwelijken en kinderen
Getrouwd met Plectrudis rond 670 (= Pepiniden):
  • Drogo (rond 670-708)
  • Grimoald II, hofmeier in Neustrië, (rond 680 - vermoord in 714)
Met zijn tweede vrouw (in bigamie getrouwd) Alpaida (= Karolingen):
  • Karel Martel (23 augustus 686-22 oktober 741)
  • Childebrand (vermoedelijk rond 690-751) (het is niet helemaal zeker dat Childebrand een kind was van Alpaida)
Nadat zijn zonen Drogo (708) en Grimoald (714) nog tijdens zijn leven waren overleden benoemde Pepijn op aandringen van Plectrudis zijn minderjarige kleinzoon Theudoald, de zoon van Grimoald, tot zijn opvolger. Theudoald was echter nog te jong om zelf te regeren. Toen Pepijn van Herstal op 16 december 714, bijna tachtig jaar oud, plots in Jupille (nu een deel van de Luikse agglomeratie in het moderne België) overleed, zou Plectrudis voorlopig het regentschap uitoefenen. Zijn rechtmatige kleinkinderen riepen zichzelf inderdaad uit tot Pepijn van Herstals ware opvolgers, en probeerden met de hulp van Plectrudis hun positie als hofmeier van het paleis in stand te houden. Karel Martel, de oudste zoon van zijn tweede vrouw, had echter de gunst van de Austrasische adel gewonnen. Hij had zich bewezen als een krachtig militair, die zijn volgelingen door succesvolle plundertochten van omvangrijke buit kon voorzien. Ondanks de inspanningen van Plectrudis, die hem enige tijd gevangen liet zetten, slaagde Karel er in de enige hofmeier van het paleis en de de facto heerser van het Frankische rijk te worden. Hier ging echter wel een meer dan drie jaar durende machtsstrijd, de zogenaamde Frankische Burgeroorlog (715-718), aan vooraf.
Karel Martel wordt de eerste van de Karolingen genoemd (oorspronkelijk een partijnaam tijdens de Frankische Burgeroorlog), en de kinderen en kleinkinderen van Plectrudis de laatsten van de Pepiniden.

De Frankische Burgeroorlog van 715 tot 718 brak uit na de dood van hofmeier Pepijn van Herstal op 16 december 714 en werd gestreden tussen Theudoald, zijn kleinzoon en beoogde opvolger, tezamen met zijn weduwe Plectrudis enerzijds en anderzijds zijn bastaardzoon Karel Martel; derde partij in het conflict vormden Raganfrid, zijn opvolger als hofmeier in Neustrië en de nieuwe Frankische koning Chilperik II.
In de oorlog was sprake van verschillende belangen en coalities. In grote lijnen kwam het erop neer dat Austrasië, het noordoosten van het Frankische Rijk, tegenover de rest van het rijk stond, bestaande uit Neustrië en het hertogdom Bourgondië, waarbij de erfgenamen van Pepijn van Herstal een belangrijke rol speelden. De weduwe van Pepijn van Herstal, Plectrudis, en haar kleinzoon Theudoald waren tegenstanders van Karel Martel, een bastaardzoon van de overleden hofmeier. Een derde partij was koning Chilperik II met hofmeier Raganfrid aan zijn zijde, die hun eigen belang hadden. Verder kan de Friese koning Radboud, als coalitiepartner van de Neustriërs, beschouwd worden als een vierde partij; hij volgde wel zijn eigen belangenagenda.
De Frankische Burgeroorlog werd na een vijftal veldslagen beslist in het voordeel van Karel Martel.

File:Francia at the death of Pepin of Heristal, 714.jpg
Het Frankische Rijk ten tijde van het overlijden van Pepijn van Herstal.

De adel in Neustrië en Bourgondië zag de dood van hofmeier Pepijn van Herstal als een kans om zich te ontdoen van de Austrasische dominantie. Zij wilden terug naar de situatie voordat Pepijn alle Frankische gebieden onder één bewind verenigde. Onder aanvoering van Raganfrid spande de Neustrische adel samen zodra Pepijn bij zijn voorzaten en zoons in Metz was bijgezet. De Frankische koning Dagobert III liet zich door hen overhalen om Raganfrid als zijn nieuwe hofmeier te benoemen in plaats van de beoogde opvolger van Pepijn, Theudoald.

Dagobert III

In Austrasië had de vrouw van Pepijn ervoor gezorgd dat Karel Martel uitgesloten was voor de opvolging, en dat haar minderjarige kleinzoon Theudoald (zoon van Grimoald II uit een eerder huwelijk) als opvolger was benoemd. Hij moest de nieuwe hofmeier worden met Plectrudis als regentes. Zij liet Karel gevangenzetten en opsluiten in Keulen. Als in de tussentijd bekend werd dat de koning Raganfrid had benoemd als hofmeier, trok Plectrudis zich hier niets van aan en stuurde Theudoald met een leger naar het zuiden om de koning op andere gedachten te brengen.

Op 26 september 715 kwam het leger van Theudoald in gevecht met de strijdkrachten van hofmeier Raganfrid. Deze veldslag bij Compiègne luidde het begin in van de Frankische Burgeroorlog. In de Cocia silva - het huidige Woud van Compiègne - versloeg Raganfrid de jonge Theudoald die ternauwernood kon vluchten naar zijn grootmoeder in Keulen. Volgens het Liber Historiae Francorum stierf Theudoald vlak hierna, hoewel andere bronnen melden dat hij nog vele jaren daarna leefde. Hoe dan ook, Karel Martel wist uit de gevangenis van Plectrudis te ontsnappen en Dagobert III stierf kort hierna. Chilperik II werd de nieuwe koning en Raganfrid bleef aan als hofmeier. Er ontstond een situatie zoals aangegeven op de kaart.