De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

De kruisvaarders

Hugo I van Vermandois
Hugo tegenover Alexius, die zijn eed van vazalschap onder druk aflegt

In het voorjaar van 1096 bereikte het nieuws over een kruistocht naar het Heilige land, het hof van de Franse koning. Filips en Hugo discussieerden over een mogelijke deelname, echter Filips was geëxcommuniceerd door de paus. Hugo zou overstag zijn gegaan na een maansverduistering op 11 februari, waarna hij besloot deel te nemen.
In de zomer vertrok Hugo's leger vanuit Frankrijk naar Italië, waar vandaan ze de Adriatische zee zouden oversteken, om zo naar het Byzantijnse Rijk te reizen, terwijl de meeste andere kruisvaarders over land naar Constantinopel reisden. Onderweg sloten zich soldaten aan die onder leiding stonden van de kruisvaarder Emich. Deze was verslagen bij het Hongaarse rijk. Hugo stak de Adriatische zee over ter hoogte van Bari. Onderweg werden veel schepen van Hugo naar de kelder geholpen, doordat de schepen vlakbij de haven van Dyrrhachiumin in een storm terecht waren gekomen.
Hugo en het grootste gedeelte van zijn leger kon worden gered en werden verder geëscorteerd naar Constantinopel, waar ze arriveerden in november 1096. Vooraf had Hugo een hoogst arrogante brief gestuurd naar Keizer Alexius I van Byzantium, volgens de keizers biografie, geschreven door zijn dochter Anna, waarin zou staan dat hij een onderhoud met Alexius eiste.
Verder stond er: Weet, o koning dat ik koning der koningen ben, en superieur aan allen ben die zich onder de hemelen bevinden. Je hebt nu toestemming om me te begroeten, tijdens mijn aankomst en me te ontvangen met grote bewondering, als dank voor mijn nobelheid.








Alexius I
Alexius was echter bedachtzaam, nadat hij al eerder dat jaar een groot aantal landlopers onder leiding van Pieter de kluizenaar zijn territorium had laten passeren. Alexius liet Hugo gijzelen in een abdij, net zo lang tot hij een eed van vazalschap aan hem zou afleggen. Hugo zwichtte na een tijdje en legde de eed af in het paleis van Alexius, waarna hij vrij man was en zich kon aansluiten bij de kruisvaarders in Nicea. Daar vond het Beleg van Nicea plaats vanaf juni 1097. Het beleg verliep succesvol en daarop volgde nog de Slag van Dorylaeum. Hugo verbleef tijdens zijn reis in het contingent van Godfried van Bouillon en drukte zich niet uit als een koningsleider, maar kreeg waardering voor zijn cavalerie met hun kundige stuit aanvallen. Tijdens het Beleg van Antiochië in 1098 werd de rantsoennood erg hoog en konden de kruisvaarders de stad maar niet innemen. Hugo werd naar Constantinopel gestuurd om te onderhandelen. Alexius was niet geïnteresseerd, maar stuurde enkele maanden later alsnog versterking. Ondertussen was Hugo niet teruggekeerd naar Antiochië, maar huiswaarts gekeerd richting Frankrijk. Hij kreeg echter kritiek te verduren dat hij zijn pelgrimstocht niet had afgemaakt en Jeruzalem had laten vallen. Zelfs Paus Paschalis II had gedreigd om Hugo net als zijn broer Filips te excommuniceren. Hij ging dan ook mee met de Kruisvaart van 1101 om alsnog zijn reis te vervullen. In Anatolië was echter dit keer het collectief ver te zoeken, terwijl de Turken nu wel een bondgenootschap hadden gesloten met de omringde moslimstaten. Bij Heraclea werden Hugo en zijn metgezellen aangevallen en verslagen. Hugo hield ernstige verwondingen eraan over en overleed enkele dagen later in Tarsus, waar hij werd begraven in de Sint-Pauluskerk.

Peter de Kluizenaar

Over de achtergrond van Peter de Kluizenaar en zijn leven vóór de kruistocht is haast niets met zekerheid bekend. Voordat hij monnik werd, was hij een lagere edelman, die een leengoed bij Achères in de buurt van Amiens bezat. Hij was een vazal van Eustaas II van Boulogne, de vader van Godfried van Bouillon. Daarna zou hij als kluizenaar in een bos in het bisdom Amiens geleefd hebben. Hij zou op bedevaart naar het Heilige Land zijn geweest en in Jeruzalem een visioen gekregen dat hem opdroeg de paus aan te sporen om een oproep te doen om Jeruzalem te heroveren. Daarna werd hij volksprediker. Qua uiterlijk wordt hij omschreven als klein, een hoofd dat wat op een muilezel leek en een zwartgrijze baard.

 
In november 1095 deed Paus Urbanus II tijdens de Synode van Clermont een oproep om Jeruzalem te bevrijden. Daarna trokken vele volkspredikers rond om de oproep van de paus te verspreiden, daarbij de woorden van Paus Urbanus II herhalend: Deus lo Volt! (God wil het!). Peter de Kluizenaar was een van hen, zij het een met veel uitstraling. Hij begon zijn prediking in Noord-West Frankrijk en trok toen verder naar Lotharingen. Heel wat mensen sloten zich bij hem aan. In maart 1096 vervolgde hij zijn tocht naar de streek van de Samber en Maas. Op 12 april 1096 kwam hij in Keulen aan. Dit betekent dat hij een omweg maakte naar het noorden en niet de kortste weg van Frankrijk naar Jeruzalem nam. In Keulen sloten enkele ridders zich bij hem aan, onder meer Walter Zonder Have (deze vertrok echter vroeger richting Jeruzalem en niet samen met Peter).

Standbeeld van Sint Peter de Kluizenaar in Amiens
 
In Normandië had Peter van de Joodse gemeenschap een aanbevelingsbrief gekregen voor ondersteuning van zijn tocht. In Trier gebruikte hij deze om financiële steun af te dwingen van de Joden aldaar. Op 19 of 20 april 1096 vertrok hij met zijn pelgrimsleger uit Keulen. Dit zou later de Volkskruistocht genoemd worden.

De tocht door Duitsland verliep vlot. Heel wat deelnemers haakten al snel af, maar nog meer vervoegden zich bij de groep. Onderweg sloten nog meer edelen zich aan. Doch wat later liep het mis. Peter de Kluizenaar had zijn manschappen niet meer onder controle en een aantal onder hen plunderde Semlin (in het huidige Servië, toen onder gezag van Hongarije). Zij verkrachtten vrouwen en stichtten brand. Koning Koloman zond troepen te hulp, maar deze werden verslagen. Dan trok het pelgrimsleger de rivier de Sava over, maar werd daarbij aangevallen door Petsjenegen. Enkele daarvan worden krijgsgevangen gemaakt en op bevel van Peter gedood.
Begin juli werd de tocht richting Nissa vervolgd. Weer ontstonden er ongeregeldheden door groepen, waarover Peter weinig controle had. De Byzantijnse gouverneur van Bulgarije liet zijn troepen de achtervolging inzetten en de achterhoede van het pelgrimsleger doden. Peter de Kluizenaar keerde naar Nissa terug om daar te onderhandelen, maar een deel van zijn groep deed weer een aanval. De gouverneur greep weer in en Peter moest de bossen in vluchten. Daarna volgde een hergroepering en werd de tocht vervolgd. Na overleg met afgezanten van de Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos mochten zij verder trekken op voorwaarde dat ze in geen enkele stad langer dan drie dagen hun kamp zouden opslaan.
Op 1 augustus 1096 bereikte Peter de Kruisvaarder samen met zijn pelgrimsleger Constantinopel. Hij vervoegde zich daar bij de troepen van Walter Zonder Have. Peter had er 3 maanden en 10 dagen over gedaan om van Keulen naar Constantinopel te trekken. Het aantal pelgrims werd op dat moment geschat op 20 à 25.000, hieronder mogelijk een 500-tal ridders.

Illustratie waarin Peter de kruisvaarders de weg wijst naar Nicea en het Heilige Land.
 
Op 5 augustus 1096 zette de keizerlijke vloot het pelgrimsleger over de Bosporus. Vanaf dat moment was hun hoofdkwartier Civitot (het huidige Hersek), in de golf van Nicomedia aan de Zee van Marmara. De omgeving werd daar geplunderd. De eenheid in het pelgrimsleger was zoek en verschillende groepen begingen afzonderlijk rooftochten en gruweldaden. Ze trokken tot vlakbij Nicea, de hoofdstad van de Seltsjoekse sultan Kilij Arslan I. Op 21 oktober 1096 zou deze het pelgrimsleger verslaan. Walter zonder Have werd daarbij gedood. Peter de Kluizenaar ontsnapte hieraan doordat hij reeds enkele dagen in Constantinopel verbleef om steun te vragen. De Byzantijnse vloot kon uiteindelijk nog een aantal honderden overlevenden oppikken. Peter en de overlevenden, die wilden blijven, wachtten verder op de komst van het eigenlijke ridderleger van de eerste kruistocht.
 
 
In het voorjaar van 1097 arriveerden de ridderlegers en vervoegde Peter de Kluizenaar zich bij hen. Dat najaar begon het beleg van Antiochië. Dit leidde tot hongersnood en ellende, zelfs in die mate dat er sprake was van kannibalisme onder de kruisvaarders. Verschillende onder hen hielden het voor gezien en keerden terug. Ook Peter de Kluizenaar probeerde begin 1098 samen met Willem van Melun weg te glippen, maar ze werden gevat en door soldaten van Tancred van Galilea teruggebracht. Ze moesten zweren dat ze het leger niet meer in de steek zouden laten. Peter zou zich hier verder aan houden. Later tijdens de kruistocht is bekend dat hij actief meevocht, onder meer vanuit Antiochië. Op 27 juni 1098 werd Peter de Kluizenaar samen met 4 anderen door Bohemund naar de belegeraar Kerbogha gezonden om te onderhandelen. Kerbogha wou niet onderhandelen en een aantal dagen later zou een gevecht beslissen. Hierbij was Peter zeer strijdlustig.
Uiteindelijk bereikte Peter de Kluizenaar Jeruzalem, waar hij in 1099 deelnam aan de inname van Jeruzalem.

Eind 1099 of begin 1100 keerde hij, rijk beladen met relieken, terug naar het Westen. Na zijn terugkeer stichtte hij het klooster van Neufmoustier bij Hoei. Daar overleed hij in 1115 als prior.
Zijn feestdag is op 8 juli, al werd hij nooit formeel zalig verklaard.

Robrecht II van Jeruzalem
Robert de flandre croisé.jpg

Als oudste zoon en opvolger van Robrecht I had hij reeds sinds 1080, vóór zijn vaders vertrek op pelgrimstocht naar Jeruzalem, gedeeltelijk het bestuur over het graafschap in handen gekregen. Daarin voerde hij een belangrijke nieuwigheid in: het ambt van Kanselier van Vlaanderen. Deze ging leiding geven aan het hele staatsapparaat van dat moment, dat bestond uit de klerken op de grafelijke secretarie en de ontvangers van de grafelijke domeinen.
Op doortocht door Bourgondië, bij zijn terugkeer van Jeruzalem, regelde Robrecht I het huwelijk van zijn zoon. Hij bracht Clementia, dochter van graaf Willem I van Bourgondië, mee naar Vlaanderen. Hij gaf haar, wegens haar voorname positie, een aanzienlijk weduwengoed van 12 dorpen (bijna een derde van zijn graafschap). Dit weduwengoed zou later nog voor problemen zorgen bij opeenvolgende erfopvolgingen. Het huwelijk werd waarschijnlijk voltrokken in 1090. Kinderen waren:




  • Boudewijn (VII) (1093-1119)
  • Willem (1094-1109)
  • Filips (1095?-?) (waarschijnlijk jong gestorven)
  • mogelijk nog een dochter (geen verdere gegevens bekend)
Toen Robrecht II ook officieel graaf van Vlaanderen werd bij de dood van zijn vader in 1093, bestendigde hij diens beleid door zijn streven naar een beter en krachtiger bestuur, zowel op buitenlands als op binnenlands gebied.
Zijn huwelijk met Clementia, de zuster van de latere paus Calixtus II, buitte hij uit om zijn bondgenootschap met de paus te verstevigen. In de Investituurstrijd stelde hij zich uiteraard op aan de kant van de paus.

Van 1096 tot 1100 nam Robrecht deel aan de Eerste Kruistocht. Hij sloot zich aan bij het contingent van Godfried van Bouillon. Nadat Constantinopel bereikt was, moesten de kruisvaarders een eed afleggen aan Byzantijns keizer Alexios I Komnenos om alle veroverde landen aan het Byzantijnse Rijk af te staan, Robrecht zou zonder problemen deze eed afgelegd hebben, omdat zijn vader dit ook al eens gedaan had bij Alexios, in tegenstelling tot andere kruisvaarders die er meer moeite mee hadden.
Na wat vertraging in Constantinopel, nam Robrecht deel aan het Beleg van Nicea. Na het succesvolle maar gedeeltelijk teleurstellend beleg werd de groep in tweeën gesplitst. Robrecht marcheerde met Bohemund I van Antiochië, Stefanus II van Blois, Robert Curthose en een Byzantijnse delegatie, een dag vooruit op de andere groep. Dit leger werd omsingeld door de Seltsjoeken onder leiding van Kilij Arslan I rond de vlakte van Dorylaeum op 30 juni 1097, wat zou resulteren in de Slag bij Dorylaeum. De volgende dag kwam de volgende groep aan met Raymond IV van Toulouse, Godfried van Bouillon en Hugo I van Vermandois en doorbrak de omsingeling van de Seltsjoeken, De twee groepen formeerden weer samen, met Robrecht en Raymond in het centrum, en versloegen de Turken.
Aan het einde van 1097 werd Antiochië bereikt, het Beleg van Antiochië duurde maanden. In december gingen Robrecht en Bohemund op expeditie om in de omgeving naar voedsel te zoeken. Op 30 december versloegen ze Dukak, de Seltsjoek heerser van Damascus, die op weg was om de belegerden te ondersteunen. Enkele maanden later wist Bohemund via onderhandelingen een poortwachter zo ver te krijgen om de stadspoorten te openen. Robrecht behoorde bij de eersten die de stad binnendrongen. Enkele dagen na de verovering werden de kruisvaarders zelf belegerd door Kerbogha, de atabeg van Mosoel. Op 28 juni 1098 braken de kruisvaarders de stad uit om Kerbogha te ontzetten, Robrecht en Hugo leidden daarbij de eerste zes divisies. Kerbogha werd verslagen en het moslimbolwerk van Antiochië was nu volledig in handen van de christenen. Robrecht , Bohemund, Raymond en Godfried sloegen een tijd hun kamp op in de stad, maar al gauw claimde Bohemund de stad voor zich op, net als Raymond. Maar Robrecht steunde Bohemund in dit meningsverschil.

De eedaflegging tegenover Keizer Alexios, Robrecht lijkt op zijn beurt te wachten (uiterst rechts).

Het conflict duurde voort en het uiteindelijke doel van de kruistocht kwam in gevaar. Uiteindelijk verliet Raymond Antiochië en ondernam een aanval op Ma'arat al-Numan, Robrecht nam ook deel aan dit beleg. Vervolgens bood Raymond, Robrecht een bedrag van 6000 'sous' om zich bij zijn leger te vervoegen. Raymond probeerde op dezelfde wijze ook andere leiders om te kopen. Robrecht weigerde en bleef achter in Antiochië, net als Godfried van Bouillon, terwijl Raymond via de kust zuidwaarts trok. In februari vertrok Robrecht en de rest van kruisvaarders toch naar Jeruzalem via een andere route. Ze ontmoetten Raymond weer bij het beleg van Arqa. Vervolgens werd Jeruzalem veroverd op 15 juli 1099. Robrecht steunde Godfried in zijn kandidatuur als koning van Jeruzalem tegenover Raymond. Op 9 augustus marcheerden Robrecht en Godfried een leger uit het Kalifaat van de Fatimiden tegemoet, die de stad Jeruzalem wilde ontzetten. Dit leger werd geleid door de vizier Al-Afdal Shahanshah en het kwam op 12 augustus 1099 tot een gevechtsoffensief bij de Slag bij Ascalon waarbij de kruisvaarders zegevierden. Er kwam weer een dispuut over wie de heerser van Ashkelon zou worden. Robrecht steunde dit keer niemand in dit dispuut.
Robrecht II werd een van de belangrijkste figuren en onderscheidde zich bij verschillende belegeringen. Hij stond bekend als een wreed veroveraar die graag meedeed aan de moorden en plunderingen in het veroverde Jeruzalem. Deze kruistocht bezorgde hem de titel 'Robrecht van Jeruzalem, bevrijder van het H. Graf'. Aan het einde van augustus 1099 keerde Robrecht terug naar huis, met in zijn gezelschap Robert Curthose en Raymond van Toulouse. Ze veroverden de Syrische havenplaats Latakia en droegen het over aan de Byzantijnse keizer. Raymond verbleef er een tijdje, maar Robrecht en Robert namen de boot naar Constantinopel . Keizer Alexios vroeg om bij hem in dienst te blijven, Robrecht weigerde en mocht een reliek (de arm van St, Joris) mee nemen naar huis. Hij plaatste dit reliek in de kerk van de abdij van Anchin (te Pecquencourt, nabij Dowaai, Noorderdepartement) toen nog in het graafschap Vlaanderen, maar nu in Frankrijk. Vervolgens bouwde hij de Sint-Andriesabdij, in Zevenkerke nabij Brugge.

Robrecht nam de leiding tijdens deze laatste slag bij Ashkelon, van de christenen tijdens de Eerste Kruistocht campagne.

Hij overleed te Meaux (of te Chelles?) aan de verwondingen opgelopen toen hij, na een zware val van zijn paard, vertrapt werd door de paarden van zijn vluchtende troepen. Dit gebeurde tijdens een expeditie van koning Lodewijk VI van Frankrijk, die hij als vazal vergezelde, gericht tegen graaf Theobald IV van Blois, een neef en bondgenoot van de Engelse koning.
Hij werd begraven (waarschijnlijk op 6 oktober 1111) in de Sint-Vaastabdij van Atrecht, in aanwezigheid van de Franse koning en veel edelen.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Boudewijn VII met de Bijl.

Robert Curthose


Robert II, vanwege zijn gedrongen gestalte ook wel Curthose (korte maillot) genoemd (ca. 1054 - 1134), hertog van Normandië, was de oudste zoon van Willem de Veroveraar. Hij stond bekend als een dappere, onbezonnen avonturier, die makkelijk te manipuleren was.

Robert gedroeg zich grillig. Het scheen hem weinig uit te maken aan welke kant hij vocht, als er maar gevochten werd. Toen zijn vader in 1077 weigerde om het gezag over Maine en Normandië alvast aan hem over te dragen, bond Robert in een alliantie met de Franse koning Filips I van Frankrijk de gewapende strijd met hem aan. Op zijn sterfbed besloot Willem het koningschap over Engeland daarom niet aan zijn opstandige zoon na te laten, maar aan diens jongere broer Willem Rufus. Robert moest zich met het hertogdom Normandië tevreden stellen.
Willem Rufus en Robert Curthose kwamen overeen dat ze, zolang ze geen nageslacht hadden, elkaars erfgenaam zouden zijn. De jongste broer, Hendrik, die van zijn vader slechts een geldbedrag had geërfd, zou daardoor nooit de zeggenschap over een van beide gebieden krijgen. Het maakte hem tot levenslange rivaal van zijn beide broers.

Omdat Robert zich geen eigen lofdichter kon veroorloven, figureert hij in de verslagen van de kruistocht slechts als bijfiguur in de lofzangen op andere strijders. Daaruit blijkt dat hij altijd in de voorste gelederen meevocht. Alexius Comnenus, de keizer van Constantinopel, beloonde hem uiteindelijk voor zijn loyaliteit met een donatie die hem gedeeltelijk uit de financiële problemen hielp. Die problemen werden verder opgelost door een huwelijk: aan tijdens de kruistocht opgedane contacten met in Italië gevestigde Noormannen hield hij zijn echtgenote over. In 1099 trouwde hij met de rijke Sybille van Conversano.


Robert Curthose's monument, Gloucester Cathedral, Gloucestershire.

Het was nog maar de vraag of Robert het gezag over Normandië van Willem Rufus terug zou krijgen. Dit probleem bleek bij Roberts terugkeer in september 1100 al opgelost: Rufus was een maand eerder bij een jachtongeval omgekomen. Omdat Rufus geen nakomelingen had en Robert afwezig was had Hendrik van de gelegenheid gebruikgemaakt om de Engelse troon te bestijgen. Dat ten tijde van het jachtongeval al bekend was dat Robert in aantocht was, had daarbij geen beletsel gevormd.
In 1101 maakte Robert, gesteund door Normandisch-Engelse baronnen die Hendrik maar wat graag plaats zagen maken voor zijn eenvoudig te manipuleren broer, de overtocht naar Portsmouth om zijn rechten op de Engelse troon te laten gelden. Na een goed gesprek, waarin bleek dat zijn plan om de twee gebiedsdelen te herenigen onvermijdelijk zou leiden tot conflicten met de paus, Frankrijk en Vlaanderen, besloot Robert eieren voor zijn geld te kiezen. Hij stelde zich tevreden met een jaarlijkse toelage van 2000 pond als genoegdoening en keerde terug naar Normandië waar hij opnieuw de grootste moeite had om de lokale adel onder de duim te houden. Met name Robert Belleme, die hem ten tijde van de tocht naar Portsmouth nog gesteund had, voerde nu voortdurend strijd met zowel Robert als Hendrik.
In Engeland rekende Hendrik snel af met Robert Belleme, die zich vervolgens in Normandië terugtrok. Daar kon hij, dankzij Robert Curthoses zwakke bewind, een stevige basis vestigen om Hendrik te blijven bestrijden. Hendrik loste de zaak in 1106 op door Normandië op zijn broer te veroveren bij de Slag van Tinchebrai. Zowel Robert Curthose als Robert Belleme werden levenslang gevangengezet.
Robert Curthose bracht hierdoor de laatste achtentwintig jaar van zijn leven door in Cardiff Castle, als gevangene van zijn broer. Zijn in 1101 geboren zoon Willem Clito leverde ondertussen vergeefs strijd met Hendrik om de macht over Normandië.

Stefanus II van Blois

 
Stefanus II Hendrik van Blois (?, 1045 - Ramla, 19 mei 1102) was graaf van Blois, Chartres, Dunois en Meaux, en was een van de leiders van de Eerste kruistocht.
Hij was de oudste zoon van Theobald III van Blois en zijn, vrij snel verstoten, eerste echtgenote Garsende van Maine.

Als jonge man nam Stefanus deel aan de oorlog van Blois tegen Anjou in 1061. In 1074 kreeg hij van zijn vader het bestuur over Blois en Chartres. Hij trouwde in 1080 met Adela van Normandië, een zus van Robert van Normandië en dochter van Willem de Veroveraar. Stefanus nam in 1088 deel aan de mislukte opstand tegen koning Filips I van Frankrijk. Daarna onderwierp hij zich aan de koning. In 1089 volgde hij zijn vader op als graaf van Blois, Chartres, Dunois, Châteaudun, Sancerre en Meaux, en deed hij een schenking aan de abdij van Pontylevoy voor het zielenheil van zijn ouders. Stefanus onderdrukte voor de koning een opstand van graaf Bouchard van Corbeil. Ook verwierf hij door erfenis het graafschap van de Champagne.
Stefanus nam deel aan de eerste kruistocht en ontpopte zich als een van de leiders van de onderneming. Twee van zijn enthousiaste brieven aan zijn vrouw zijn bewaard gebleven. Stefanus was de leider van het beraad van de kruisvaarders tijdens het beleg van Nicea en een van de aanvoerders tijdens het Beleg van Antiochië. Stefanus begon eraan te twijfelen of de stad kon worden ingenomen en kreeg genoeg van de maandenlange ontberingen en gevaren van het beleg. Daarom verliet hij het beleg en keerde terug naar huis, twee dagen na zijn vertrek werd de stad door de kruisvaarders ingenomen. Stefanus kwam thuis met grote schatten maar kreeg al snel de reputatie van een lafaard. Toen hij in 1100 de kans kreeg om met de Kruisvaart van 1101 mee te gaan, stond zijn vrouw erop dat hij meeging. Deze kleine kruistocht wist nog Ankara te veroveren maar was daarna eigenlijk een mislukking. Stefanus wist na de nederlaag bij Mersivan (waar hij Raymond IV van Toulouse wist te redden) via Tarsus naar Antiochië te vluchten, in februari 1102 kwam hij met de overblijfselen van de kruisvaarders aan in Jeruzalem. Stefanus reisde af naar huis maar zijn schepen werden door een storm gedwongen terug te keren naar Jaffa. Daarop nam hij deel aan de Slag bij Ramla, tijdens deze slag werd Stefanus gedwongen om zich met andere ridders terug te trekken in een uitkijktoren. Tijdens de gevechten rond de toren werd Stefanus gedood voordat de hoofdmacht van de kruisvaarders de toren kon ontzetten.

Hugo VII van Lusignan Hugo VII van Lusignan (1065-1151), bijgenaamd de Bruine, was een zoon van Hugo VI van Lusignan en van Hildegarde van Thouars. Samen met de heer van Parthenay, voerde hij langdurig strijd tegen de hertogen van Aquitanië, evenwel zonder succes. Vanaf de tweede helft van de 11e eeuw waren de Lusignans verwoede kruisvaarders. Zo trok Hugo samen met Lodewijk VII van Frankrijk in 1147 mee met de tweede kruistocht en stierf ook in het Heilig Land.

 

Godfried van Bouillon

Godefroi 4.jpg
Godfried van Bouillon (Boulogne-sur-Mer of Baisy-Thy, 18 september 1060 - Jeruzalem, 18 juli 1100) was (als Godfried IV) hertog van Neder-Lotharingen (van 1089-1100) en één van de leiders van de Eerste Kruistocht.Hij werd tevens uitgeroepen tot de eerste koning van het Koninkrijk Jeruzalem maar weigerde die titel.
Godfrieds ouders waren graaf Eustatius II van Boulogne en Ida van Verdun, dochter van Hertog Godfried II van Lotharingen die hem in 1076 had aangeduid als zijn erfgenaam. Keizer Hendrik IV van het Heilige Roomse Rijk echter besloot het hertogdom aan zijn eigen zoon Koenraad te geven en Bouillon en het markgraafschap Antwerpen aan Godfried. In 1089 kreeg Godfried dan toch het hertogdom in handen, als beloning voor zijn diensten in de oorlog van de keizer tegen de Saksen en tegen paus Gregorius VII.

Godfried zou al op jonge leeftijd vertrokken zijn vanuit Boulogne naar Bouillon, sommigen beweren voor zijn gezondheid (hij zou als kind vaak ziek geweest zijn), de bossen van de Ardennen zouden hem goed doen. Daar werd hem geleerd hoe hij met wapens moest omgaan en hij werd voorbereid als leider van zijn toekomstig domein. Godfried was 16 toen zijn oom Godfried III (met de Bult) kinderloos overleed, maar hij kreeg alleen de zeggenschap over Bouillon en het markgraafschap Antwerpen. Zijn tante, Mathilde van Toscane, die getrouwd was geweest met Godfried III, probeerde Godfried op slinkse wijze van zijn zetel te lichten. Ze had hiervoor de hulp ingeroepen van de graaf Albert III van Namen; dit mislukte echter.
In 1080 trok keizer Hendrik IV ten oorlog tegen paus Gregorius VII. Als trouwe vazal sloot Godfried zich bij de keizer aan en trok mee naar Rome. Deze slag werd in 1084 gewonnen door Hendrik IV. Rome brandde gedeeltelijk af. Gregorius VII werd verdreven en afgezet.(Zie ook Investituurstrijd).
Godfried werd in 1089 benoemd tot hertog van Neder-Lotharingen. Hij deed belangrijke schenkingen aan verschillende kloosters, zoals de Sint-Michielskerk en latere Sint-Michielsabdij te Antwerpen, de abdijen van Munsterbilzen, Genepiën en Gorze. In het toekomstige klooster te Antwerpen richtte hij ook drie kapellen op, gewijd aan Sint Maarten, aan Maria Magdalena en aan de heiligen Marcellinus en Petrus.


In 1095 werd het Concilie van Clermont-Ferrand gehouden. Paus Urbanus II en Pieter de kluizenaar riepen op tot het houden van een kruistocht ter bevrijding van Jeruzalem.
Godfried gaf hieraan onmiddellijk gevolg. Hij schonk of verkocht al zijn bezittingen, inclusief de burcht van Bouillon.

Voor zover men kon achterhalen waren geen huwelijken en nakomelingen van Godfried bekend. Wel is geweten dat hij uitgehuwelijkt zou worden aan Maria of Ingegerd, een van de dochters van Harald III van Noorwegen maar dat ging echter niet door. Nieuwe genealogische bevindingen, geven aan dat Godfried op jonge leeftijd getrouwd is in Engeland met Beatrijs, een dochter van Geoffrey (Godfried) de Mandeville. Zij zou de tante van de eerste graaf van Essex geweest zijn. Er zou ook een zoon zijn geboren uit hun huwelijk, genaamd Willem van Boulogne.

In augustus 1096 sloot hij zich, samen met zijn broers Eustachius en Boudewijn van Boulogne (de latere Boudewijn I van Jeruzalem), aan bij de Eerste Kruistocht en vertrok met een leger van 40.000 man, dat onderweg nog aangevuld werd met heren en ridders, maar ook veel avonturiers, tot een leger van 100.000 man. Jeruzalem werd in 1099 veroverd, de stad en haar inwoners werden daarbij blootgesteld aan brute plunderingen, moorden, verkrachtingen en vernielingen.

Eed van Loyaliteit in Constantinopel



In november 1096 was hij de eerste van de kruisvaarders die in Constantinopel aankwam en hij raakte al snel in een conflict verwikkeld met Alexius I van Byzantium, die erop stond dat de kruisvaarders een eed van trouw aan hem zouden zweren. Godfried weigerde eerst maar gaf dan uiteindelijk toch toe in januari 1097. Godfried was ook de eerste bij de verovering van Nicea (het tegenwoordige Iznik). In deze stad waren vooraf al kruisvaarders aangekomen, vooral boeren en dieven, maar die waren in de minderheid en werden verdreven door de Seltsjoeken. Godfried wist alsnog de stad te veroveren tijdens het Beleg van Nicea. De legers van Raymond van Toulouse en Bohemund van Taranto sloten zich al gauw aan. Het leger zou rond de Bosporus uitgroeien tot zo'n 300.000 man. Over de grootte van de legers wordt door historici nog steeds gediscussieerd; sommigen reduceren het leger tot circa 30.000 manschappen.

Er is nog maar weinig bekend over de lotgevallen van de kruisvaarders in Klein-Azië. Wel is bekend dat Bohemund de grote strateeg was achter het slechten van de bolwerken van Klein-Azië. De grootste veldslag was de Slag van Dorylaeum. Dit is na de Eerste Kruistocht nooit meer gelukt; bij de volgende kruistochten stak men meestal de Middellandse Zee over. De christenen veroverden ook steden als Turbessel, Konya en Tarus. De staat Cilicië, in het zuidoosten van wat nu Turkije is, werd grotendeels beroofd van zijn rijkdommen. De kruisvaarders werden steeds onverwacht aangevallen door de Seltsjoeken, die ver in de minderheid waren, en daarom hun toevlucht hadden genomen tot guerrillatactiek om het christenleger uit te dunnen. In 1098 veroverden de kruisvaarders Antiochië, na het Beleg van Antiochië, en ontstond er verdeeldheid. Raymond IV van Toulouse, die op dat moment beschouwd werd als leider van de kruistocht, aarzelde om naar Jeruzalem op te rukken. De kruisvaarders verbleven de rest van het jaar 1098 in Antiochië. Godfried kon begin 1099 niet meer wachten op Raymond en besloot met een groot gedeelte van het leger op te rukken naar Jeruzalem.

Godfried van Bouillon op de Koudenberg te Brussel

Begin juli bereikten de kruisvaarders de stad Jeruzalem om vervolgens het Beleg van Jeruzalem te beginnen. Volgens de schrijver Robert de Monnik bestond het leger toen nog maar uit 50.000 man doch historici reduceren dit tot 15.000 eenheden. Velen waren omgekomen in Klein-Azië, maar er keerden ook velen weer huiswaarts, zoals Steven van Blois en Hugo I van Vermandois. Uiteindelijk sloten er nog enkele duizenden burgers en geronselde soldaten aan vanuit Antiochië. Op 15 juli 1099 viel Jeruzalem en was Godfried met zijn broer Eustacius een van de eerste kruisvaarders die de stad binnentraden. Er werden leuzen geroepen als: "God wil het" (vulgair Latijn: Deus lo vult of Frans "Dieu le veut") en "Wij zijn de bevrijders". De verovering onder leiding van Tancred van Normandië, leeft nog altijd voort in het collectieve geheugen van de islamitische wereld. Op 22 juli weigerde Raymond koning van Jeruzalem te worden, en werd Godfried in zijn plaats gekozen. Godfried weigerde tot koning gekroond te worden in de stad waar Jezus een doornenkroon had gedragen, maar aanvaardde wel de titel Advocatus Sancti Sepulchri (beschermer van het Heilig Graf).

Een overzicht van het jaar dat Godfried over Jeruzalem heerste en tevens zijn laatste levensjaar.
  • 15 juli 1099 - De stad Jeruzalem viel in handen van de kruisvaarders.
  • 17 juli 1099 - Godfried werd gekroond als beschermer van het Heilige Graf, en werd heerser over het rijk van Jeruzalem
  • Augustus 1099 - Godfried verdedigde het rijk tegen de Fatimiden uit Egypte en versloeg ze bij Ascalon.
  • September 1099 - kwam in conflict met Dagobert, de patriarch van Jeruzalem.
  • Februari 1100 - De steden Akko en Arsuf werden veroverd door de kruisvaarders.
  • Maart 1100 - De stad Jaffa werd veroverd.
  • Mei 1100 - Er werden plannen gemaakt om Egypte binnen te vallen
  • Juni 1100 - Caesarea werd veroverd, maar men ondervond veel weerstand.
  • 18 juli 1100 - Godfried overleed in Caesarea, na vergiftigd te zijn. (Aan de datum van overlijden wordt nog getwijfeld)
  • 25 december 1100 - Godfrieds broer Boudewijn volgde hem op als eerste koning van Jeruzalem
Bij de verovering op Akko zou volgens de Arabische schrijver Ibn al-Qalanis Godfried getroffen zijn door een pijl en daaraan uiteindelijk in Jeruzalem overleden zijn. Maar door de westerse schrijvers Albert van Aken en Ekkehard van Aura wordt daar geen melding van gemaakt, volgens hen zou Godfried tijdens zijn verblijf aan het hof van Caesarea vergiftigd zijn door de emir van de stad. Tijdens een wandeling net buiten de stad zou hij op een rotsblok het bewustzijn hebben verloren om later in Jeruzalem te overlijden.


Nog voor hij stierf gaf hij opdracht aan zijn broer Eustaas, die naar huis zou terugkeren, drie relikwieën van het Heilig Bloed van Jezus mee te nemen om ze te schenken aan de steden Boulogne-sur-Mer, Lens (Frankrijk) en Antwerpen. Hij werd 39 jaar oud. Zijn stoffelijk overschot zou begraven zijn in de Heilige grafkerk aan de Calvarieberg. Op zijn grafschrift zou staan;
Hier rust Godfried, de beroemde hertog van Bouillon, die deze grond veroverde van de christelijke eredienst, dat zijn ziel met Christus heerse. amen.

Boudewijn I van Jeruzalem


Boudewijn van Boulogne, Frans: Baudouin de Boulogne (?, ca. 1068 - El Arish, 2 april 1118) was als Boudewijn I Graaf van Edessa van 1098 tot 1100 en koning van Jeruzalem van 1100 tot 1118. Hij was de jongste zoon van graaf Eustaas II van Boulogne en Ida van Verdun.
Boudewijn zag zijn toekomst als priester, omdat zijn oudere broers al actief waren als krijgsheren. Hij had consuls in Luik en Verdun. Als de Eerste Kruistocht zich aandient weten zijn broers Godfried van Bouillon en Eustaas III van Boulogne hem over te halen om ook mee te gaan naar het Heilige Land.

Boudewijn verkocht zijn grondbezit om daarmee een leger te financieren en trok in 1096 ten strijde.
Hij nam zijn vrouw Godevera mee en de priester Fulcher, die de hele tocht beschreef in een bundel. Aan de grens van het Hongaarse rijk werd door koning Koloman geëist dat de kruisvaarders een belangrijke persoon zouden afstaan om de veiligheid van zijn rijk te garanderen. Boudewijn zou zijn uitgeleverd om de manschappen te laten doortrekken. Aan de andere kant van de grens werd Boudewijn weer vrijgelaten. Na het betreden van het Byzantijnse Rijk moet er in de hoofdstad Constantinopel een eed van trouw gezworen worden aan keizer Alexius I. Wat de rol van Boudewijn hierin is, is onduidelijk.
Eenmaal in Klein-Azië worden de bolwerken en vestingen beslecht, waaronder de Slag van Dorylaeum en kunnen de kruisvaarders oprukken naar het Heilige Land met als doel Jeruzalem. Aan de grens van Antiochië scheidt hij zich af van zijn broers en trekt onder leiding van Tancred naar het zuidoosten. Daar worden verscheidene steden veroverd. In een van die plaatsen overlijdt zijn vrouw Godevera aan een onbekende ziekte. Of het door het overlijden van zijn vrouw is gekomen dat Boudewijn achterbleef om een staat op te richten onder de naam Edessa is onduidelijk gebleven. Na het veroveren van Jeruzalem zou hij als pelgrim alsnog naar Jeruzalem getrokken zijn om zijn kruistocht-reis af te maken.


De kroning van Boudewijn I(illustratie uit Histoire d'Outremer, 13e eeuw)
De kroning van Boudewijn I
(illustratie uit Histoire d'Outremer, 13e eeuw)

Tijdens de veroveringen van de Kruisvaardersstaten en Jeruzalem, kreeg Boudewijn diverse uitnodigingen van onder andere prins Bagrat van Armenië en Thoros, gouverneur van Edessa.
Boudewijn van Boulogne was op de oproep van Thoros afgekomen, deze had het Beleg van Antiochië afgebroken of zelfs niet aan deelgenomen. Mogelijk was hij op zoek naar wat grondbezit voor zichzelf, onderweg had hij Turbessel (Tilbessar) ingenomen. Waarna Thoros hem uitnodigde om bij hem in Edessa te komen en een bondgenootschap met hem sloot in februari, 1098. Boudewijn won Thoros z'n vertrouwen en overtuigde hem ervan hem als zijn adoptiezoon en erfgenaam aan te nemen. Maar nadat dit gedaan was, begon Boudewijn, Thoros z'n officieren te vergiftigen en op te sluiten in de citadel. Thoros zag het gevaar aankomen en maakte plannen om de stad te ontvluchten met zijn familie en naar Melitene te gaan. Maar, kort daarna op 9 maart werd Thoros vermoord door een huurling uit de Armeense bevolking van de stad, mogelijk onder goedkeuring van Boudewijn. Boudewijn benoemde zich kort daarna als eerste Graaf van Edessa.
Boudewijn trouwde later in het jaar met Arda, de dochter van Thoros van Marash. In de twee jaar onder zijn bewind (1098-1100), was hij vooral een ambassadeur tussen de kruisvaarders en Armeniërs. Hij kreeg onder zijn bewind te maken met de Seltsjoek moslims die een aanval op Antiochië hadden ingezet. Er volgde een bezetting van drie maanden onder andere ook in Edessa, tot hij samen met zijn broer Godfried de moslims wist te verdrijven tot aan Aleppo.

Zijn broer Godfried van Bouillon wordt uitgeroepen tot koning van Jeruzalem, maar weigert deze titel en noemt zichzelf Voogd van het Heilige Graf. Al na een jaar komt Godfried te overlijden. Boudewijn wordt als een mogelijk kandidaat naar voren geschoven en wordt op 25 december 1100 gekroond tot eerste Koning van Jeruzalem. Het graafschap van Edessa laat hij onder de leiderschap van zijn neef Boudewijn du Bourg.
Om het koninkrijk uit te breiden werd onder leiding van Boudewijn er een poging ondernomen om Egypte binnen te vallen. Met een leger overgehouden aan de Eerste kruistocht met onder meer Steven van Blois, Hugo VII van Lusignan onder aanvoering van de inmiddels gekroonde Koning Boudewijn I van Jeruzalem, vielen ze aan. Dit keer wonnen de Egyptenaren en het grootste gedeelte van het christenleger werd vermoord, waaronder ook Stefanus II van Blois. Boudewijn wist met een paard te ontkomen en met een boot keerde hij terug naar Palestina.
In 1110 veroverde Boudewijn de stad Beiroet en voegde het toe aan het koninkrijk Jeruzalem, Een jaar later, in 1111, nam hij samen met koning Sigurd I van Noorwegen de stad Sidon in.

In 1118 trok hij wederom Egypte binnen en werd de stad Farama ingenomen. op 2 april was Boudewijn wat gaan vissen met enkele belangrijke mensen van zijn garde bij een plaatselijke rivier; na te veel vis gegeten te hebben ging hij wat lopen langs de rivier toen hij plots in elkaar zakte. Men denkt dat de vis die hij gegeten had vergiftigd was of dat een oude wond hem fataal geworden is. Hij werd bijgezet in het Heilige Graf in Jeruzalem. Boudewijn wordt opgevolgd door zijn neef Boudewijn du Bourg, beter bekend als Boudewijn II van Jeruzalem.

Koning Boudewijn en Koning Sigurd rijden van Jeruzalem naar de Jordaan.

In zijn thuisland was Boudewijn getrouwd met Godevera, maar dit huwelijk bleef kinderloos (sommige bronnen spreken dit tegen; de kinderen zouden de kruistocht niet overleefd hebben). Eenmaal in het Heilige Land trouwde hij met Arda, de dochter van Thoros van Armenië. Zonder van haar gescheiden te zijn, trouwde hij in 1113 ook met Adelheid, de weduwe van Rogier I van Sicilië. Omdat hij geen toestemming kreeg om te scheiden van Arda, werd Adelheid op beschamende wijze door hem verstoten
Er kwamen geen kinderen voort uit deze huwelijken. Men suggereerde daardoor dat Boudewijn misschien homoseksueel was. Naar eigen zeggen zou hij geen voldoening gevonden hebben in de vleselijke lusten.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten