Verscheidene verwijzingen naar het beleg van het kasteel van Bornem in 1326 verschijnen in een klacht door Robrecht van Kassel ingediend bij zijn neef Lodewijk II van Nevers in 1329 over de schade hem door de Gentenaars aangedaan tijden de opstand van Zannekin. Robrecht van Kassel werd geviseerd door de Gentenaars omwille van het feit dat hij op 30 juni 1325 door de opstandelingen tot ruwaard (= plaatsvervanger van de graaf) werd gekozen en dus de kant van de rebellen had gekozen, tegen de Vlaamse graaf Lodewijk II van Nevers, die door de Brugse opstandelingen gevangen werd gehouden. Jan van Namen trok zich aan het hoofd van de graafsgezinden terug te Gent en riep zichzelf eveneens uit tot ruwaard. Intussen trachtte Robrecht Gent van de buitenwereld af te snijden, doch de Gentenaars slaagden in de winter van 1325-1326 de Vier Ambachten, het Land van Waas, de gebieden aan de overzijde van de Schelde (behalve Geraardsbergen) en tussen Leie en Schelde terug te winnen.
Uit de aanklacht van 1329 blijkt dat de Gentenaars en hun handlangers het kasteel van Bornem in 1326 hadden belegerd en dat ze ook de huizen van Robrecht van Kassel in het dorp hadden aangevallen. Bovendien hadden de opstandelingen alle renten en inkomsten van het Land van Bornem tot hun eigen profijt geheven. Ze hadden ook de onderdanen van Robrecht te Bornem een eed doen zweren tegen hun eigen heer. Tevens hadden de Gentenaars zich sinds de vrijlating van de graaf (30 november 1325) tot het moment dat het beleg van het kasteel van Bornem werd opgeheven ook schuldig gemaakt aan meerdere gewelddaden en uitspattingen. Robrecht vroeg dan ook aan de Vlaamse graaf dat hij alle schade vergoed zou worden en dat alle eedverbonden opgedrongen aan zijn onderdanen nietig zouden worden verklaard.
De raids op Bornem en de belegering van het kasteel in de winter van 1325-1326 kunnen gekaderd worden in de succesvolle uitvallen van de Gentse graafsgezinden. Een leger Gentenaars onder leiding van Hector Vilain en Zeger van Kortrijk slaagde erin om het grootste deel van oostelijk Vlaanderen terug te winnen op ruwaard Robrecht van Kassel en zijn opstandelingen. Na de bezetting van deze gebieden werd een strenge repressie ingesteld tegen de collaborerende steden en gewesten. Specifiek moesten de bezittingen van Robrecht van Kassel het natuurlijk ontgelden. Zijn landgoed van Schelderode, ter waarde van 2.000 lb. torn. werd door Hector Vilain en zijn kornuiten gebrandschat. Van uit het grafelijk slot van Rupelmonde wist Hector Vilain met een deel van zijn troepen de Schelde over te steken en plundertochten te organiseren tegen het Land van Bornem.
Voornoemde Hector Vilain wordt in de klacht van Robrecht van Kassel omschreven als alloiés du Conte de Namur et de le ville de Gand. Hij was dus een bondgenoot van ruwaard Jan van Namen en van de graafsgezinde Gentenaars. Dat juist Hector Vilain zijn woede specifiek richtte op Robrechts kasteel van Bornem en zijn onderdanen in het Land van Bornem, valt misschien te verklaren door de familiale band die Vilain had met het kasteel van Bornem. Hij was immers één van de nakomelingen uit het roemrijke Gentse burggravengeslacht, dat vanaf het midden van de 13e eeuw schromelijk aan macht had moeten inboeten. Het spreekt voor zich dat Vilain zijn kans schoon zag om een stuk verloren gegaan familiegoed te trachten te recupereren. Daarnaast was Hector Vilain sinds 1318 zijn broer Filips opgevolgd als voogd van Temse, waardoor hij de dichtste buurman van het kasteel van Bornem werd.
Bij het beleg van het kasteel van Bornem maakte Hector Vilain gebruik van sergeanten hem geleverd uit de stad Hulst, die onder zijn controle stond. Uit de rekening van Hulst van 1326 blijkt dat de stad Hulst die sergeanten aan Hector Vilain geleend had om Bornem gedurende 59 dagen te belegeren. Zeger van Kortrijk (Fr.: Sohier le Courtroisien) was in die tijd ruwaard van Vlaanderen en werd door de stad Hulst 6 lb. betaald om de grote kosten te minderen van de sergeanten die binnen Hulst en te Bornem lagen.
In een uitvoerig relaas uit 1329 handelend over de schade die Robrecht had opgelopen, wordt dieper ingegaan op de specifieke gebeurtenissen in Bornem. Vooreerst stak Hector Vilain twee huizen in brand die gelegen waren naast de sluis van Bornem in de Steendamdijk. In deze huizen woonde de wachter van de visserij in de wateren van Bornem. Hector Vilain liet ook graan en hooi roven van de bezittingen van Robrecht van Kassel in Bornem. Ook liet hij de renten en schuldvorderingen heffen in het Land van Bornem, die normaal aan de heer van Bornem toekwamen. Hector liet ook de goederen van de tiende van Bazelbroek overbrengen naar het grafelijk kasteel van Rupelmonde. De Gentenaren namen ook een hoeveelheid tarwe en gerst opgeslagen in het kasteel van Bornem in beslag, die normaal toekwamen aan Jan Palster, de kamerheer van Robrecht van Kassel. Heer Hector liet ook uit de wateren van de heer van Bornem vis vangen. Een hoeve die toebehoorde aan de kastelein van Bornem viel ten prooi aan de vlammen. Hector liet ook 200 hopen tarwebundels van de kastelein aanslaan. Uit een graanschip stalen de Gentenaars 1200 hopen haver. Daarnaast werden ook rogge en tonnen bier ingepalmd. Hector liet ook de schuldvorderingen van de kastelein van Bornem opnemen. Er werden ook vier koeien geroofd van het kasteel. Hector Vilain had in het bijzonder een tuk op Pieter de Vos, een ridder in dienst van heer Robrecht van Kassel, wiens twee hofsteden te Bornem hij liet brandschatten. Ook de woningen van Jan Peenne en Jan de Wale moesten eraan geloven. Hector liet bovendien nog vier huizen van Yzabel Meschine in brand steken, omdat zij werkte op het kasteel in dienst van heer Robrechts kastelein. Zij moest overigens van Hector een oude schuur terugkopen en werd ook het graan en de tonnen bier in beslag genomen. Ook het huis van Gillion van Clapdorpe en van zijn oudere broer werden gebrandschat omdat hij klerk was in het kasteel van Bornem. Ze namen ook zijn haver, hooi, tonnen bier en drie veulens in beslag. Van de inwoners van Hingene eiste Hector Vilain dat ze 20 lb. groot betaalden, waarvan de heer van Bornem normaal recht had op de helft. Daarnaast liet ook Jan van Namen 120 karrevrachten hooi, 57 scheepsvrachten haver en 400 kapoenen uit het kasteel van Bornem weghalen ter waarde van 250 lb. Robrecht van Kassel liet toe dat hij hiervoor in goud terugbetaald zou worden. Ten slotte werd Pieter van der Dilf het laatste slachtoffer van Hectors razernij. Hij was in 1326 baljuw van heer Robrecht in Sint-Winoksbergen, wat de band tussen Bornem en het Westland nog maar eens aantoont. Zijn Dilfthoeve werd in 1326 verwoest, gebrandschat en geplunderd van alle voorzieningen, granen en hooi. Ook zijn hoog bos werd gekapt en zijn tuinen en boomgaarden rond het hof werden vernield. Bovendien werden zijn huis naast zijn hoeve en zijn mooie windmolen ook verwoest. Er werden nog een oud paard en de vissen uit zijn vijvers buitgemaakt, dit alles ter waarde van een goede 660 lb. Na het herstel van de rust werd Pieter van der Dilf door Robrecht van Kassel benoemd tot baljuw van Kassel (8 januari – 11 maart 1327).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten