De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

maandag 29 oktober 2012

Onder Oostenrijks bewind: Eugenius van Savoye en Maria Elisabeth van Oostenrijk


Eugenius Frans, prins van Savoye-Carignan

File:Signature Eugenio von Savoy.png
Drietalige handtekening van Eugenio Von Savoy 
 
Eugenius Frans, prins van Savoye-Carignan (Parijs, 18 oktober 1663 - Wenen, 24 april 1736) was een van oorsprong Franse generaal, met Italiaanse voorouders, in dienst van de Habsburgse monarchie. Prins "Eugenio von Savoy" zoals hij zichzelf noemde, was in dienst van drie Habsburgse keizers Leopold I, Jozef I en Karel VI van het Heilige Roomse Rijk. Hij reisde kriskras door Europa van het ene naar het volgende oorlogstafereel. In Oostenrijk wordt hij gezien als de grootste generaal aller tijden en een ondoorgrondelijk militair genie.
Eugenius was niet alleen een van de succesvolste militaire bevelhebbers in de moderne Europese geschiedenis, maar ook een belangrijke verzamelaar van boeken, handschriften, prenten en schilderijen en correspondeerde met kunstenaars, architecten, en wetenschappers. Hij bezat een grote collectie exotische planten en dieren en gaf opdracht tot de bouw van het Slot Belvedere in Wenen.(foto)

File:Belvedere-Vienna.jpg

Eugenio werd geboren in Parijs als vijfde zoon van Eugenius Maurits van Savoye-Carignano, graaf van Soissons, een prins uit het Huis Savoye die in de Hollandse Oorlog had gevochten. Zijn moeder was de lichtzinnige en gokverslaafde Olympia Mancini, een nicht van kardinaal Mazarin. Zijn vader stierf jong (1673) en toen zijn moeder voor de eerste keer werd verbannen na intriges van Madame de Montespan zijn de kinderen opgevoed door de impopulaire grootmoeder Maria van Bourbon-Soissons en haar depressieve dochter Louise Christina van Savoye-Carignano, (en moeder van de beroemde Turkenlouis).

                       
Françoise Athénaïs, markiezin van Montespan          Louise Christina van Savoye-Carignano

Zijn oudste broer Lodewijk Thomas was in 1674 kandidaat voor de Poolse troon evenals Jan Sobieski, maar toen hij de dochter van een stalmeester trouwde werd hij onterfd door de familie. Eugenio was voorbestemd voor een carrière in de kerk en in 1678, toen hij 15 jaar was, ontving hij de abtstonsuur. Vijf jaar later gaf Eugenio blijk de voorkeur te geven aan een militaire carrière net als zijn vader en grootvader. Hij bood zijn diensten aan bij het Franse leger, maar is nooit aangesteld, omdat de zonnekoning hem brutaal vond. Samen met Lodewijk Armand I van Bourbon-Conti vluchtte hij naar Frankfurt; Conti, de schoonzoon van de zonnekoning ging terug, maar Eugenio bleef, nadat hij had vernomen dat zijn oudere broer gevallen was bij het beleg van Wenen. In augustus 1683 meldde hij zich bij het leger van Leopold I. Hij streed vervolgens zij aan zij met zijn neef, de eerder genoemde Turkenlouis.

Louisarmandconti.jpg
Lodewijk Armand I van Bourbon-Conti

Eugenius maakte een bliksemcarrière na het beëindigen van het Beleg van Wenen door honderdduizend Turken. In 1686 viel Buda in handen van Karel V van Lotharingen. In het jaar daarop volgde de Slag bij Mohács (1687). In 1688 raakte Eugenius zwaar gewond aan zijn knie. In 1689 maakten Oostenrijk en de Republiek deel uit van de Grote Alliantie, bedoeld om de Franse agressie aan de Rijn een halt toe te roepen. Bij de Vrede van Rijswijk kreeg Oostenrijk de handen vrij om zich hernieuwd op het oosten te richten, waar de Turken Belgrado en Hongarije bezetten.


In 1693 was Eugenius benoemd tot veldmaarschalk en drie jaar later verkreeg hij het opperbevel over de strijdkrachten aan de oostgrens van het Habsburgse Rijk. In 1697 versloeg hij het leger van Mustafa II bij Senta. Dat was zijn eerste belangrijke overwinning waarbij aan Turkse kant 25.000 doden vielen, daarentegen slechts 430 aan Oostenrijkse kant. Vervolgens verwoestte hij Sarajevo. De Grote Turkse Oorlog werd twee jaar later (1699) besloten met de Vrede van Karlowitz.

File:Jan van Huchtenburgh Reitergefecht.jpg

Na de dood van Karel II van Spanje werd zijn opvolging door de hertog van Anjou een heel heet hangijzer in de Europese politiek. De keizer organiseerde een leger van 32.000 man om de omgeving van Milaan van een Franse bezetting te ontdoen. In 1701 en 1702, tijdens de Spaanse Successieoorlog, versloeg Eugenius in Noord-Italië Nicolas de Catinat en nam hertog van Villeroi gevangen. Zijn nieuwe geduchte tegenstander werd de hertog van Vendôme. In 1703 trok Eugenius zich terug op Wenen. Hij werd als keizerlijke raadgever benoemd (en hield zich bezig met de bouw van een paleis binnen en zijn uitgestrekte landgoederen buiten de stadsmuren van Wenen). Johann Lukas von Hildebrandt, aanvankelijk zijn vestingbouwkundige, zou worden betrokken bij het ontwerp en de bouw van zijn zomerverblijf, het Slot Belvedere. Maximiliaan II Emanuel van Beieren koos de kant van de Franse koning en hoopte in de Zuidelijke Nederlanden de Habsburgers te kunnen vervangen. Toen de Fransen het offensief naar het noorden verlegden, sloot Eugenius een verdrag met de Engelse hertog van Marlborough, gesteund door Anthonie Heinsius met manschappen. Ze versloegen de Franse (onder bevel van de hertog van Tallard) en Beierse legers in de Slag bij Blenheim (1704). Het was de eerste belangrijke nederlaag voor de Fransen in meer dan 60 jaar en de bedreiging van Wenen werd weggenomen. Het was ook de eerste keer dat Engelse strijdkrachten zich zo diep in het Europese continent waagden.

Maria Theresia als keizerin.

In 1705 kwam de Oostenrijkse keizer te overlijden en Frankrijk putte nieuwe moed. De hertog van Villeroi kreeg opdracht de geallieerden aan te vallen waar hij maar kon. In 1706 ontzette Eugenius Turijn. Deze overwinning was het begin van een periode die 150 jaar zou duren: de Oostenrijkse overheersing van Lombardije. Van 1707 tot 1715 was Eugenius gouverneur van Milaan en nam de schilder Jan van Huchtenburg in dienst om zijn overwinningen te vereeuwigen op doek. Hoewel de Fransen in Italië aan de winnende hand waren (?), is toch besloten om zich te richten op de Spaanse Nederlanden om enkele verloren vestingsteden te heroveren. Marlborough had liever Savoye gesteund om daarmee Frankrijk vanuit het zuidoosten te bedreigen, maar de Nederlandse Republiek vreesde dat dit ten koste zou gaan van de troepen aan hun eigen zuidgrens. Onder grote druk van de Nederlanden moest Marlborough zijn plannen aanpassen.  In 1712 leed Eugenius een gevoelige nederlaag tegen de hertog van Villars. De Fransen heroverden een aantal Noord-Franse steden, zoals Valenciennes. Eugenius werd als eerste minister benoemd, maar de schatkist was leeg. In 1713 trokken de Fransen op naar Freiburg im Breisgau en in 1714 sloot Oostenrijk de Vrede van Rastatt met Frankrijk.

Eugenius als gouverneur-generaal van de Nederlanden


Door de permanente oorlogstoestand met het Ottomaanse Rijk kon Eugenius zijn gouverneurschap van de Nederlanden niet ter plaatse waarnemen. Hij moest het regelen van de lopende zaken aan een plaatsvervanger overlaten. Hij wist Karel VI ervan te overtuigen deze opdracht aan zijn landgenoot, Hercule-Louis Turinetti, markies van Prié, toe te vertrouwen. Dit bleek echter een slechte keuze van prins Eugenius. Prié bakte er namelijk niet zoveel van: hij werd zelfs beschuldigd van corruptie. Eugenius' gouverneurschap was bedoeld als een vorm van beloning en waardering voor de verdiensten die hij reeds tevoren - vooral op militair vlak - had verzameld. Het gouverneurschap heeft hem echter, vooral door de onhandigheid van Prié, meer zorgen dan glorie gebaard. Op 16 november 1724 achtte prins Eugenius zich genoodzaakt zijn ontslag aan te bieden. Prié koos kort daarop voor dezelfde uitweg.

Over zijn persoonlijkheid kan weinig met zekerheid gezegd worden, want Eugenius heeft geen persoonlijke papieren nagelaten. Alleen brieven met betrekking tot de oorlog, de diplomatie, de politiek. In de archieven van de vele personen die met hem correspondeerden is evenmin een privécorrespondentie die die naam verdient te traceren. Zijn persoonlijke kant lijkt nooit te hebben bestaan; alleen zijn granieten gelaat van soldaat, diplomaat en staatsman valt op. Eugenius, een van de rijkste en beroemdste personen van zijn tijd was een goede partij, maar hij is nooit getrouwd geweest. Er zijn wel een paar vrouwen in verband gebracht met hem en er bestaat een tekening van een bezoek aan een Amsterdams bordeel. Vooral rond 1715 trad Eleonora Batthyány zijn officiële maîtresse op de voorgrond. Ook uit hun correspondenties is geen teken van een intieme relatie terug te vinden. Waarschijnlijk had Eugenius meer aandacht voor het mannelijke geslacht.

Maria Elisabeth van Oostenrijk

Maria Elisabeth von Habsburg Statthalterin.JPG

Maria Elisabeth van Oostenrijk (Linz, 13 februari 1680 - Slot Marienmont, Morlanwelz, 26 augustus 1741) was een dochter van keizer Leopold I en Eleonore van Palts-Neuberg.
Maria Elisabeth sprak en schreef vloeiend Duits, Frans, Italiaans en Latijn. Haar broer keizer Karel VI duidde haar in 1724 aan tot landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden, waar zij in oktober 1725 aankwam. Zij bleef deze functie uitoefenen tot aan haar dood in 1741. De Weense regering maakte bij de aanvang duidelijk dat ze het aantreden van Maria Elisabeth (die ongehuwd zou blijven) als een nieuwe start voor het Oostenrijkse bestuur van de Zuidelijke Nederlanden beschouwde. In Brussel hield zij een ruime hofhouding en bevorderde zij het muziekleven. De hofkapelmeester Jean-Joseph Fiocco schreef voor haar tussen 1726 en 1738 verscheidene oratoria. Haar regering maakte veelbetekenende geschiedenis met de opschorting (in 1727) en daarna de intrekking (in 1731) van het octrooi van de Oostendse Compagnie, die de hoop op een eigen, openlijke koloniale handel ontnam. In bestuurlijke zaken toonde ze zich vastberaden, handig, maar ook eigenzinnig. Op het einde van haar leven liet ze door hofarchitect Jean-André Anneessens een kasteel bouwen te Mariemont. Zij hield van de minerale bronnen in dit domein. Het was in dit kasteel, waar ze elke zomer doorbracht, dat ze in 1741 plotseling zwaar ziek werd. Ze overleed er op 26 augustus 1741. Haar stoffelijk overschot werd twee dagen in een zaal van het kasteel opgebaard. Op 29 augustus werd het naar Brussel overgebracht, gebalsemd en opgebaard op een praalbed, waar een grote menigte haar een laatste groet kwam brengen. De volgende dag werd ze overgebracht naar de Sint-Goedelekerk en in de grafkelder van de aartshertogen Albrecht en Isabella neergelaten. Enkele maanden later verhuisde ze een laatste keer naar Wenen, waar ze bijgezet werd in het familiegraf, de Kaisergruft in de Kapucijnerkerk.

De Oostendse Compagnie

De Oostendse Compagnie is de gebruikelijke benaming voor de Generale Keizerlijke Indische Compagnie soms afgekort tot GIC. De Compagnie Générale Impériale et Royale des Indes werd gesticht op 19 december 1722.

De zetel van de Compagnie was gevestigd in de Beurs te Antwerpen, waaruit tweederde van de inschrijvingen afkomstig was. De veilingen van de aangevoerde goederen werden te Oostende en Brugge gehouden. De vergaderingen van de directeuren moesten de eerste drie jaar worden gehouden te Antwerpen, de volgende jaren te Brugge of te Gent. Het kapitaal van de Compagnie was vastgesteld op 6 miljoen gulden te verdelen over 6000 aandelen van ieder 1000 gulden. Op 1 september 1723 werd gestart met de intekening op de aandelen welke in anderhalve dag opgenomen werden door zakenlieden, edellieden en regeringsambtenaren.
Aangezien de compagnie zeer succesvol was werden de aandelen slechts voor 75% volgestort en bedroeg het bedrijfskapitaal 4.500.000 gulden. De eerste zitting van de directie had plaats te Antwerpen op 6 oktober 1723. De eerste vier schepen van de Compagnie voeren van Oostende uit op 10 februari 1724; twee waren bestemd voor China, één voor Bengalen en één voor Mokka. Weldra werden ook factorijen opgericht in Banquibazar en in Bhourompour.
Het octrooi werd op 31 mei 1727 door het Preliminair Verdrag van Parijs voor de duur van zeven jaar geschorst. De genadeslag kwam tenslotte op 16 maart 1731, toen de Oostendse Compagnie definitief verboden werd door het Verdrag van Wenen. Niettemin duurde haar activiteit voort tot in 1777. De terugstorting van het kapitaal was al grotendeels in 1737 voltooid. De eindafrekening leverde 7.500.000 gulden zuivere winst op of 166% van het beginkapitaal.
De handelsactiviteiten richtten zich op twee gebieden: China en Bengalen, waarbij de Chinahandel de belangrijkste was. De Oostendse Compagnie was de eerste van het West-Europese vasteland die zich volledig toelegde op de handel met Kanton. De heenlading van de compagnieschepen bestond meestal uit zilverpiasters en lood als scheepsballast. De retourladingen bestonden uit zwarte Boelthee, zijden stoffen uit Nanking, porselein en chinoiserieën.

Met betrekking tot de theehandel heeft de Oostendse Compagnie de VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie) ver achter zich gelaten. Zij kocht te Kanton de betere soorten op, de tweede keus werd naar Batavia verscheept, waarbij bovendien door slechtere verpakkingen en extra overladen de kwaliteit nog verder werd geschaad. De aanvoer van thee te Oostende was dan ook zeer belangrijk: tussen 1725-28 werd te Oostende 58% van de aanvoer van thee in West-Europa geveild. De VOC kwam nooit verder dan een marktaandeel van 13%. Anderzijds richtte de VOC zich op de specerijenhandel en had bijna een monopolie op heel Oost-Azië, met name op Japan, China, Vietnam, Thailand, Cambodja, de Molukken, Ceylon, India en Formosa, het huidige Taiwan. De gemiddelde winstmarge van de Chinahandel van de Oostendse Compagnie bedroeg 158%, wat aanmerkelijk beter was dan de rendementen die door buitenlandse compagnieën werden gerealiseerd.
De grote winsten die de Oostendse Compagnie maakte lokten hevig verzet uit van de Nederlandse regering en de Verenigde Oostindische Compagnie, maar ook van de Engelsen. De scheepvaart vanuit Oostende 'omzeilde' nl. één van de belangrijkste bepalingen van het Verdrag van Munster (1648) en van het barrièreverdrag, namelijk het lamleggen van de Vlaamse overzeese handel en zeevaart. Als gevolg van een verdrag voor bijstand en handel afgesloten tussen Spanje en Oostenrijk (1725) voelde zowel Engeland als Pruisen en Frankrijk zich bedreigd en sloten deze staten het Verdrag van Herrenhausen. Nederland trad pas in 1727 toe op voorwaarde dat de Alliantie zou helpen om de activiteiten van de Oostendse Compagnie te doen beëindigen.
Vele plagerijen en gewelddadige incidenten hebben zich tussen de beide concurrenten voorgedaan. Zo sneuvelde o.a. de eerste Oostendse gouverneur van de factorijen in Cabalon (1719) en Bengalen (1720), Jacques André Cobbé, bij de verdediging van de laatste factorij in 1724. Teneinde het aanwerven van bemanningen in Nederland te beletten - de Vlamingen en Brabanders konden namelijk voor hun Indische vaart de hulp van Nederlandse en Engelse matrozen niet ontberen - vernieuwden de Staten-Generaal in 1717 het vanouds geldende, verbod, dat geen onderdanen van de Republiek in vreemde dienst op Oost-Indië mochten varen. Overtreders die hier of in Indië aan boord van vreemde Oost-Indiëvaarders aangetroffen werden, zouden dit met de dood moeten bekopen. Het verhandelen van goederen, of het ontvangen van commissies op Oostendse goederen werd beboet met verbeurdverklaring, 1000 gulden boete en gevangenisstraf.
Toen bleek dat ondanks deze verordening vele Nederlanders dienst namen in de Oostendse Compagnie, kondigden de Staten-Generaal in 1723 een nieuw plakkaat af en voegden 'openbare geeseling' hieraan toe. Tevens werd het Nederlanders verboden in commissie schepen voor de Oostendenaren te huren, aankopen of uit te rusten, op straffe dat de schepen met inhoud ten bate van de VOC zouden worden verbeurd verklaard en dat een boete ter hoogte van vier maal de waarde van het geconfisqueerde schip werd geheven. Het bezitten van aandelen in de Oostendse Compagnie werd eveneens bestraft met verbeurdverklaring en boete ter grootte van het viervoud van de inleg. Uiteindelijk is één van de conclusies dat de VOC de machtigste en een van de grootste handelsorganisaties ter wereld is geweest en uitstekend kon concurreren met de Britse Oost-Indische Compagnie (de tweede economische supermacht) en de Oostendse Compagnie ver achter zich heeft gelaten.
Tijdens de schorsing van de Oostendse Compagnie werden verschillende voorstellen gedaan om het kapitaal toch te laten renderen tijdens de schorsing. Zo stelde directeur Proli voor het kapitaal te transfereren naar de Compagnie van Triëste of aan de Adriatische Zee een nieuwe handelsorganisatie op te starten. Beide plannen werden om verschillende redenen echter begraven. Zo was er geen gekwalificeerd personeel aanwezig in Triëste en was de Middellandse Zee onveilig. Keizer Karel VI hoopte dat de compagnie zich gedurende de schorsing ging toeleggen op de handel in Europa. De directeurs deelden deze mening echter niet want ze zagen geen enkel tak van de economie capabel om dezelfde winsten te behalen. De directeurs stelden voor om een Jointe secrète op te richten. Het doel van deze geheime organisatie was de compagnie te laten voortbestaan, maar onder de naam van particulieren. De keizer zou zorgen voor de nodige paspoorten en op die manier werd het schrovingsverdrag ontdoken. In maart 1728 werd de Jointe secrète samengesteld. Na de schorsing dwongen de omstandigheden de Compagnie dus tot een soort Dispositeehandel: zij expedieerde in het geheim schepen vanuit vreemde havens. Deze Jointe secrète organiseerde dus smokkelvaarten onder vreemde vlaggen vanuit Cádiz, zonder dat de grote zeemogendheden er weet van hadden. De rest van het kapitaal werd geïnvesteerd in de Deense Compagnie, als vorm van belegging.

Karel van Lotharingen

 
 
Karel Alexander (Lunéville, 12 december 1712Tervuren, 4 juli 1780), hertog van Lotharingen en Bar, genoemd Karel van Lorreinen, was landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden tussen 1741-1744 en 1749-1780.
 
 
Hij was de zoon van Leopold van Lotharingen en een broer van keizer Frans I Stefanus, die in 1736 getrouwd was met keizerin Maria Theresia van Oostenrijk.
In 1744 trad hij in het huwelijk met aartshertogin Maria-Anna, zuster van Maria Theresia van Oostenrijk. Hij werd reeds in 1741 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden als adjunct van aartshertogin Maria Elisabeth van Oostenrijk, doch verklaarde zich "verhinderd" om naar de Nederlanden af te reizen. Hij arriveerde ten slotte toch op 26 maart 1744 en nam zijn intrek in het Paleis van Nassau te Brussel en op het kasteel van Tervuren. Hij verliet de stad echter reeds in mei van datzelfde jaar om het bevel te voeren over de Oostenrijkse strijdkrachten in de Oostenrijkse Successieoorlog. In 1745 bezetten de Fransen de stad Brussel omdat zij de erfopvolging van Maria-Theresia, die in 1740 Karel VI had opgevolgd, betwistten. Karel kwam pas terug op 23 april 1749, nadat de Vrede van Aken (18 oktober 1748) ook onderschreven was door Oostenrijk.
Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756 - 1763) moest hij het onderspit delven tegen Frederik de Grote (Leuthen, december 1757). Hij verliet het leger en keerde terug naar de Nederlanden, waar hij zou blijven tot aan zijn dood in 1780. In 1761 trad Karel in de geestelijke stand (hij was sinds 1744 weduwnaar) toen hij gekozen werd tot grootmeester van Duitse Orde.

Standbeeld van Karel aan zijn paleis

Als landvoogd en militair bevelhebber is zijn betekenis eerder gering geweest maar hij was wel een geliefd figuur omdat hij hield van feesten, de goede dingen van het leven en hij kunst en cultuur in Brussel bevorderd heeft. Hertog Karel en Karl Johann Philipp, graaf van Cobenzl, gevolmachtigd minister, stelden alles in het werk om jongelingen met talent, die hun werden voorgedragen, aan te moedigen en te helpen om weer tot een eigen Vlaamse kunst te komen. Voor beeldhouw- en schilderskunst werden jonge kunstenaars gevonden, die met subsidies gesteund, genegen waren hun studies voort te zetten. Voor de penningkunst werd de uit 's-Hertogenbosch afkomstige Theodoor Victor van Berckel aangetrokken.
Nog tijdens zijn leven kreeg Karel van Lorreinen twee standbeelden: het eerste in 1752 op de gevel van het Brouwershuis op de Grote Markt, en het tweede in 1774, midden op het Koningsplein in de bovenstad. Het laatste, in brons uitgevoerd, werd in 1794 door de Fransen verwijderd en omgesmolten.
Tijdens zijn regering ontstond op het vroegere Balieplein een nieuw classicistisch juweeltje, het eerder vermelde Koningsplein. In de benedenstad werd het Sint-Michielsplein aangelegd (nu het Martelaarsplein) en bouwde men de Nieuwstraat uit.
Zijn residentie, het Paleis van Karel van Lorreinen te Brussel werd in 1757 gebouwd op de plek waar vroeger het paleis van Nassau stond. Het is thans ingericht als een museum (Museumplein 1, 1000 Brussel). Hier staat ook een standbeeld voor hem.

Medaille door Theodoor Victor van Berckel met de beeltenis van Karel van Lorreinen op latere leeftijd (1778)
 
Jean de Win bewijst in zijn boek Bruxelles maconnique: Faux mystères et vrais symboles dat van Lotharingen geen vrijmetselaar geweest is. Dat dit zogenaamde feit sedert 1854 gemeengoed was, is volgens hem te wijten aan het boek van Adolphe Cordier uit dat jaar, L'Histoire de l'Ordre Maçonnique en Belgique. Hierin werd gesteld dat hij vrijmetselaar was op basis van zeer bedenkelijke bronnen. De Win ontkracht dit. Alle navolgende bronnen baseren zich steeds op de referentie van Cordier, tot op heden. Ook de loges die door hem zouden zijn opgericht, Saint-Charles Bruxelles en L'Unamimité Tournai zijn mythische creaties van Cordier.
 
 
Keizer Jozef II
 
Portret van keizer Jozef II in uniform, ca. 1780.
 
 
Jozef II (Jozef Benedictus August Johan Anton Michaël Adam) (Wenen, 13 maart 1741 - aldaar, 20 februari 1790) was Rooms-Duitse keizer van 1765 tot 1790 en heerser van de Habsburgse monarchie van 1780 tot 1790. Hij was de oudste zoon van keizerin Maria Theresia en haar man, Frans I Stefanus, en was de broer van Marie Antoinette. Hij was zodanig de eerste heerser in de Oostenrijkse heerschappij van het Huis Habsburg-Lotharingen. Jozef was een voorstander van verlicht absolutisme; echter, zijn betrokkenheid bij de moderniserende hervormingen veroorzaakte veel tegenstand, wat uiteindelijk resulteerde in een uiteindelijke mislukking van de volledige uitvoering van zijn programma. Hij wordt, samen met Catharina II van Rusland en Frederik II van Pruisen, gezien als één van de drie grote verlichte monarchen. Zijn beleid staat nu bekend als het jozefisme. Hij stierf zonder zonen en werd opgevolgd door zijn jongere broer, Leopold.
 
 
Isabella van Parma
 
Jozef huwde op 6 oktober 1760 met Isabella Maria van Bourbon-Parma (1741-1763), hun twee kinderen waren:


  • Aartshertogin Maria Theresia (20 maart 1762 - 23 januari 1770).
  • Aartshertogin Christine (22 november 1763)
Het jongste kind stierf bij de geboorte en Isabella vijf dagen later, aan de pokken. Jozef kon dit eigenlijk niet verwerken, maar op 23 januari 1765 hertrouwde Jozef toch met Maria Josepha van Beieren (1739-1767). De verhouding tussen de echtelieden had weinig van een sprookje. In het openbaar liet Jozef zich laatdunkend uit over de lelijkheid en het afstotelijk uiterlijk van zijn vrouw. Zij leed namelijk aan een chronische huidziekte. Dit huwelijk bleef kinderloos. Twee jaar later stierf Maria Josepha, ook aan de pokken.

Maria Josepha von Bayern.jpg
Maria Josepha van Beieren
 
In 1765 was Jozef II bovendien zijn vader opgevolgd als keizer en werd mederegent van zijn moeder in de landen van de Habsburgse monarchie. In de binnenlandse politiek streefde hij naar centralisatie van het bestuur, waardoor hij in conflict raakte met de Hongaren en de Zuidelijke Nederlanden. De Hongaren kon hij nog tevreden stellen door de maatregelen in te trekken.
Onder invloed van het cameralisme was hij er van overtuigd dat het welzijn van zijn volk gegarandeerd werd door de kracht van de staat. Jozef II zorgt ervoor dat geen enkele boer nog langer als lijfeigene beschouwd mocht worden. Bovendien zag hij het geloof als een private zaak, niet die van de Staat, en ijverde hij voor gelijke rechten voor de joodse bevolking in zijn rijk. Jozef II reisde zelfs naar Rome om invloed uit te oefenen op de pauskeuze. Hij lijkt succes gehad te hebben: de nieuw paus Clemens XIV hief in 1773 de Jezuïetenorde op.

PopeClement-XIV.JPG
Paus Clemens XIV
 
Hij maakte tijdens zijn regering een einde aan het uitgebreide hofceremonieel zoals dat door Joan Raye jr. (1737 - 1823) beschreven werd. Bij keizerlijke audiënties hoefden geen kniebuigingen meer gemaakt te worden. Het Pruisische uniform verving de Spaanse gewaden. Hofdignitarissen werden niet meer op staatskosten onderhouden en alleen op nieuwjaarsdag was er nog een gala-ontvangst.
De keizer zocht ook toenadering tot Rusland in de strijd tegen de Turken op de Balkan.
Als beschermheer van de opera in Wenen had hij grote invloed op verschillende producties van Wolfgang Amadeus Mozart.

Mozart, detail van portret door Johann Nepomuk della Croce, 1780
Wolfgang Amadeus Mozart

Jozef II heeft een grote invloed gehad op het strafrecht. Hij streefde naar een diepgaande hervorming van de Constitutio Theresiana Criminalis van zijn moeder Maria Theresia. Op 13 januari 1787 tekende hij te Wenen de afkondiging van het Allgemeines Gesetz über Verbrechen und derselben Bestraffung.


In 1781 reisde Jozef naar de Oostenrijkse Nederlanden in gezelschap van de graaf van Torcy. Om de Fransen af te leiden eiste hij van de Nederlandse Republiek ontruiming van hun barrièresteden in de Oostenrijkse Nederlanden. Onder het pseudoniem graaf van Falkenstein reisde hij naar Den Haag en werd ontvangen door stadhouder Willem V en Carel George van Wassenaer Obdam. Vervolgens ging hij naar Amsterdam en had een overleg met burgemeester Joachim Rendorp. Hij bezocht Den Helder en ging aan boord van een van de schepen. Vervolgens trok hij naar Zaandam, Broek-in-Waterland, waar een boer hem niet binnen liet,  Utrecht, Den Bosch en Maastricht.
In oktober 1784 stuurde hij een tweetal schepen de Schelde op en begon de Keteloorlog, mogelijk om wraak te nemen op de noord-Nederlandse patriotten, die zijn achterneef Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern hadden uitgewezen. Hij eiste vrije handel op Oost-Indië, opening van de Schelde, die bij de Vrede van Munster in 1648 dicht was gebleven, en annexatie van Maastricht,
beide tevergeefs.
In de Zuidelijke Nederlanden stond hij bekend om zijn verlichte, maar paternalistische hervormingspolitiek. Hij kreeg de bijnaam keizer-koster vanwege van zijn verregaande regeldrift ten aanzien van interne kerkelijke zaken zoals het priesterlijke gewaad en het bepalen van het aantal brandende kaarsen op het altaar. Ook beperkte hij het aantal kermissen te lande. In de Oostenrijkse Nederlanden trachtte hij het recht diepgaand te hervormen. Hij gaf Jozef Crumpipen, de kanselier van Brabant, opdracht om hieraan te werken. Het resultaat van deze poging tot hervorming werd voorgelegd aan Jozef II. De keizer ging niet akkoord en weigerde de ontwerptekst te aanvaarden omdat die niet ver genoeg ging. Hierop gaf hij aan Karl Anton von Martini de opdracht om het wetboek dat deze reeds voor Lombardije had gemaakt te vertalen in het Nederlands. Deze "vreemde" tekst werd echter niet aanvaard door de Oostenrijkse Nederlanden en droeg bij aan het uitbreken van de Brabantse Omwenteling van 1789-1790.

Keizer Leopold II

 

Peter Leopold Valentijn Jozef Anton Joachim Pius (Wenen, 5 mei 1747 – aldaar, 1 maart 1792), aartshertog van Oostenrijk, was groothertog van Toscane (17651790; als Leopold I), vorst van de Zuidelijke Nederlanden, koning van Bohemen en als Leopold II keizer van het Heilige Roomse Rijk (1790-1792).
Hij volgde in 1790 zijn broer Jozef II op als keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie en vorst van de Zuidelijke Nederlanden, midden in de turbulente tijd van de Brabantse Omwenteling. Zodoende herstelde Leopold het gezag van de Habsburgers in de Zuidelijke Nederlanden en dat van de prinsbisschop in Luik.
Na zijn dood in 1792 werd hij opgevolgd door zijn oudste zoon Frans II.

Keizer Frans II

Portret van keizer Frans I door Friedrich von Amerling, 1832.

Frans Jozef Karel van Habsburg-Lotharingen (Florence, 12 februari 1768 – Wenen, 2 maart 1835), zoon van Leopold II, was als Frans II de laatste keizer van het Heilige Roomse Rijk en als Frans I de eerste keizer van Oostenrijk.
Hij verhief in 1804 de gebieden van de Habsburgse Monarchie tot keizerrijk en nam zelf als Frans I de titel van keizer aan. Na de door Napoleon afgedwongen ontbinding van het Heilige Roomse Rijk in 1806 legde hij deze titel neer, waarna hem slechts de titel van keizer van Oostenrijk resteerde.
Hij stierf op 2 maart 1835 in Wenen en werd opgevolgd door zijn zoon Ferdinand I.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten