De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

maandag 29 oktober 2012

De Spaanse Nederlanden: De ene landvoogd na de andere

Leopold Willem van Oostenrijk
 
 
Leopold Willem van Oostenrijk (Wiener Neustadt, 5 januari 1614 - Wenen, 20 november 1662), aartshertog uit het Huis Habsburg, was landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden van 1647 tot 1656. Hij was een zoon van Ferdinand II van Oostenrijk en Maria Anna van Beieren. Ferdinand III van Oostenrijk was zijn broer, Leopold I van Oostenrijk zijn neef.
Leopold Willem was sinds 1626 prins-bisschop van Straatsburg, Passau en prins-abt van Murbach. Van 1627 tot 1631 was hij prins-abt van Hersfeld en van 1627 tot 1648 prins-bisschop van Halberstadt. Vervolgens werd hij in 1637 bisschop van Olomouc en in 1655 van Breslau. Een andere belangrijke geestelijke waardigheid die hij verwierf was grootmeester van de Duitse Orde in 1641.
Hij was kunstminnaar, vooral van de schilderkunst:
  • In Antwerpen was hij opdrachtgever van David Teniers de Jonge, Peter Franchoys en van Hiëronymus Duquesnoy de Jonge.
  • Hij verkreeg een deel van de kunstschatten van keizer Karel V en vulde deze collectie nog verder aan in het Paleis op de Koudenberg, waar hij verbleef. Deze kunstwerken zouden later een deel van de basisverzameling van het Kunsthistorisch Museum van Wenen gaan vormen.
Leopold Willem, die een zeer devoot man was, ging vaak bidden in het bedevaartsoord van Jezus-Eik en zorgde er voor de bouw van een volwaardige kerk vanaf 1650.

Juan II van Oostenrijk

 
Don Juan José van Oostenrijk (Madrid, 7 april 1629 - aldaar, 17 september 1679) was een Spaans veldheer en staatsman en van 1656 tot 1659 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden.
Don Juan was de beroemdste buitenechtelijke zoon van Filips IV van Spanje. Zijn moeder was de toneelspeelster Maria Calderón. Hij was de enige van de tientallen bastaardkinderen die door Filips IV erkend werd.
Hij werd in 1656 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, die op dat moment opstandig waren tegen hun soeverein. Teruggeroepen om als legeraanvoeder tegen de rebellerende Portugezen te strijden werd hij op 3 juni 1663 bij Estremoz door de Portugezen verslagen. Daarna werd hij vicekoning van Aragón. Van 1677 tot aan zijn dood was hij eerste minister onder zijn halfbroer Karel II.
De ambitieuze Don Juan maakte een grote fout. Hij wilde zich met zijn tweeëntwintig jaar jongere halfzus Margaretha Theresia verloven. Koning Filips IV was hier echter tegen omdat zijn dochter in het kader van een lang geplande huwelijkspolitiek als bruid was beloofd aan haar oom, keizer Leopold I. Daarbij werd gestipuleerd dat Margaretha Theresia haar positie in de erfopvolging zou behouden en dat de rechten op de troon via haar nakomelingen zouden verdergaan. Filips sloot hierop zijn zoon Don Juan in 1665 van de erfopvolging uit.

Luis de Benavides Carillo

 
Luis Francisco de Benavides Carrillo de Toledo, Markies de Caracena, (Valencia, 20 september 1608Madrid, 6 januari 1668) was een Spaans veldheer en landvoogd van de Spaanse Nederlanden van 1659 tot 1664.
Hij stamde uit een adellijke familie en maakte carrière in het Spaanse leger tijdens de vele veldslagen in Vlaanderen en Italië tussen 1629 en 1659, met als hoogtepunt de verovering van Casale Monferrato in 1652.
Na de nederlaag van Don Juan van Oostenrijk in de Slag bij de Duinen in 1658, wordt Caracena aangeduid als zijn vervanger als landvoogd der Nederlanden. Na het sluiten van de Vrede van de Pyreneeën in datzelfde jaar breekt een periode van vrede aan. Dit maakt het bestuur niet echt gemakkelijker, want de Spaanse schatkist was leeg tot op de bodem.
In 1664 keert hij terug naar Spanje om het bevel over te nemen in de oorlog tegen Portugal, die slecht verloopt door een nieuwe nederlaag van dezelfde Don Juan van Oostenrijk. Caracena kan het tij niet keren. Hij lijdt zelfs een zware nederlaag bij Villaviciosa op 17 juni 1665.
Hierna geraakt Caracena op een zijspoor en overlijdt begin 1668 na een ziekte van 3 dagen.

Francisco de Castel Rodrigo

Francisco de Moura Cortereal, markies de Castel Rodrigo (1610 - 26 november 1675) was landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden van 1664 tot 1668.
Francisco was de derde markies van Castel Rodrigo en zoon van Manuel de Castel Rodrigo, die voordien ook landvoogd geweest was van de Zuidelijke Nederlanden, meer bepaald van 1644 tot 1647.
Zijn ambtstermijn viel voor een stuk samen met de devolutieoorlog, waarin Spanje machteloos bleek tegen de Franse expansiedrang. Castel Rodrigo liet in 1666 het dorpje Charnoy ombouwen tot vestingstad en herdoopte het tot Charleroi, naar de Spaanse koning Karel II.
Hij is ook vicekoning van Catalonië geweest, van 1663 tot 1664. Hij huwde met Ana Maria de Aragón y de Moncada en had twee dochters, Leonor en Juana.

Íñigo Fernández de Velasco

 
Íñigo Melchior Fernández de Velasco y Tovar (Madrid, 16 april 1629 – ?, 29 september 1696) was een Spaanse edelman en politicus. Hij was een zoon van Bernardino Fernández de Velasco, 6e hertog van Frías en Isabella Maria de Guzmán y Guzmán, 5e hertogin van Medina de las Torres en een neef van koning Johan IV van Portugal.

JoaoIVPortugal.jpg
Johan IV van Portugal

Karel II, geschilderd door Juan Carreño de Miranda
Karel II van Spanje
 
Hij was een invloedrijk persoon tijdens de regering van Karel II van Spanje. Na de dood van zijn moeder in 1640 erfde hij haar titels. Nadat zijn vader in 1652 overleed erfde hij naast diens adellijke titels de titel Condestable van Castilië, een erfelijke eretitel en werd lid van de Staatsraad en de Oorlogsraad. Daarnaast bekleedde hij posities als gouverneur van Galicië en tussen 1668 tot 1670 die van landvoogd der Zuidelijke Nederlanden.

In 1671 huwde Fernández de Velasco met Maria Teresa de Benavídes Dávila y Corella († 1702), Uit dit huwelijk werd een dochter geboren:
  • Maria del Pilar Fernández de Velasco y Tovar († Madrid 30 november 1734), 7e hertogin van Medina de las Torres, 7e markgravin van Berlanga; ∞ (Madrid 6 maart 1695) Francisco Téllez-Girón y Benavídes (Madrid 11 maart 1678Parijs 3 april 1716), 6e hertog van Osuna
Daarnaast had hij een kind uit een buitenechtelijke relatie met Maria de la Torre, overigens lang voor zijn huwelijk:
  • Francisco de Velasco y Tovar (Madrid 5 september 1649Sevilla maart 1716), gouverneur van Cádiz
Juan Domingo de Zuñiga y Fonseca


Carlos de Gurrea



Alessandro Farnese


Alessandro Farnese (Parma, 10 januari 1635Madrid, 18 februari 1689) was prins van Parma en Piacenza en van 1678 tot 1682 landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. Hij was de tweede zoon van Odoardo Farnese, hertog van Parma en Piacenza, en Margherita de' Medici.
Ter onderscheiding van zijn overgrootvader hertog Alessandro van Parma werd hij ook wel Alessandro di Odoardo genoemd.
Nadat hij onderkoning van Navarra (1675-1676) en Catalonië (1676-1677) was geweest, werd hij na de Hollandse Oorlog in 1678 aangesteld als landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. Daarna was hij generaal in het Venetiaanse leger (1682-1687) en admiraal van de Spaanse marine (1687).
Hij stierf in 1689 ongehuwd. Bij zijn maîtresse Maria Lao y Carillo had hij vier kinderen:
  • Alessandro Odoardo (Badajoz, 12 april 1663Cacéres, 21 mei 1666)
  • Alessandro Maria (Badajoz, 30 oktober 166428 september 1726), kolonel in het Spaanse leger
  • Margherita (Badajoz, 5 juni 1665 – Parma, november 1718), non in Parma
  • Isabella (Badajoz, 19 september 1666 – Parma, 27 december 1741), non in Parma
Ottone Enrico del Carretto

Ottone Enrico del Carretto

Francisco Antonio de Agurto

 Francisco Antonio de Agurto y Salcedo, markies van Gastañaga (Vitoria, 19 juni 1640 - Barcelona, 2 november 1702) was een Spaans edelman, onderkoning en landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden uit de 17e eeuw.

De Agurto was van Baskische oorsprong en doorliep een militaire carrière als kolonel, artilleriemeester, generaal-majoor en luitenant-generaal van de cavalerie waarbij hij had deelgenomen aan verscheidene veldslagen in de Nederlanden. In 1662 werd hij ridder in de Orde van Alcántara.

Na de dood van Ottone Enrico del Carretto in 1685 werd De Agurto op 30 december van dat jaar door de Spaanse koning Karel II benoemd tot landvoogd en kapitein-generaal van de Zuidelijke Nederlanden. Tegelijkertijd kreeg hij de erfelijke titel van markies van Gastañaga. De Agurto deed zijn intrede in Brussel op 2 februari 1686.
In 1688 brak de Negenjarige Oorlog uit tussen Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In april 1689 verklaarde ook Spanje de oorlog aan Frankrijk en werd een bondgenoot van de Republiek. De Agurto trof daarna samen met veldmaarschalk van Waldeck de nodige voorbereidingen hiertoe.
Op 26 augustus 1689 verrasten de Fransen de Hollandse troepen die gelegerd waren in Walcourt en die grote verliezen leden. De Agurto zelf trok over de Schelde bij Spiere en heroverde bijna zonder tegenstand de stad Menen. De Agurto leidde de Spaanse troepen in de Slag bij Fleurus en verdedigde de stad Bergen tegen de Fransen. De 6.000 Spaanse soldaten waren niet opgewassen tegen de overmacht van de 80.000 Fransen die de stad belegerden. Na een beleg van 9 maanden moest de stad zich op 8 april 1691 overgeven.

King William III of England, (1650-1702) (lighter).jpg
Willem III van Oranje

Deze nederlaag werd De Agurto vooral door Willem III van Oranje sterk aangewreven en deze deed zijn beklag over De Agurto in een brief aan koning Karel II. De Agurto trad af en werd opgevolgd door keurvorst Maximiliaan II Emanuel van Beieren, een aangetrouwd familielid van de vorst. Op 26 maart 1692 droeg De Agurto de macht over aan Maximilaan van Beieren.

Joseph Vivien 001.jpg
Maximiliaan II Emanuel van Beieren

Bij zijn aankomst in Spanje werd De Agurto gearresteerd. Na een onderzoek dat ruim een jaar duurde werd hij in oktober 1693 vrijgepleit van alle schuld.
In 1694 kreeg De Agurto eerherstel en werd hij benoemd tot onderkoning van Catalonië. Hij slaagde er eerst in om de opmars van de Fransen te stuiten maar toen hij in 1696 het offensief opende op de Fransen aan de oevers van de Tordera ten noorden van Barcelona, leed hij zware verliezen en sloeg een deel van zijn leger op de vlucht. De Agurto trad af en werd als onderkoning vervangen door Francisco de Velasco.
Bij het aantreden van de nieuwe koning Filips V werd De Agurto benoemd tot regimentskolonel van de koninklijke wacht te paard. Hij stierf plots in 1702 toen hij in Barcelona de vorst opwachtte bij diens terugkeer vanuit Lombardije.
De Agurto was ongehuwd en de titel van markies van Gastañaga ging over naar zijn jongere broer Iñigo Eugenio de Agurto (1648-1715).

Maximiliaan II Emanuel van Beieren

 
Maximiliaan Emanuel Lodewijk Maria Jozef Cajetanus Anton Nicolaas Frans Ignatius Felix (München, 11 juli 1662 – aldaar, 26 februari 1726), kortweg Max Emanuel en bijgenaamd de Blauwe Keurvorst (naar de kleur van zijn wapenrusting), was van 1679 tot 1726 keurvorst van Beieren en van 1691 tot 1706 landvoogd van de Spaanse Nederlanden.

Max Emanuel was de zoon van keurvorst Ferdinand Maria en Henriëtte Adelheid van Savoye, dochter van Victor Amadeus I van Savoye. Hij volgde in 1679 zijn vader op en was, door zijn door Ferdinand Maria vergrote schatkist, voor zowel keizer Leopold I als voor de Franse koning Lodewijk XIV interessant. Hij koos voor de kant van de eerste en huwde in 1685 diens dochter Maria Antonia van Oostenrijk (1669-1692).

Maria Antonia van Oostenrijk

In tegenstelling tot zijn vader bemoeide Max Emanuel zich uitdrukkelijk met de Europese politiek. Hij was in 1683 aanwezig bij het beleg van Wenen, streed ook daarna aan de zijde van de keizer in de Turkenoorlogen en onderscheidde zich in het bijzonder in de Slag bij Mohács (1687). Bij de verovering van Belgrado in 1688 raakte hij door een pijl gewond. Hij werd hierop door de keizer tot generalissimus benoemd en leidde als zodanig zijn troepen naar Italië, waar hij het beleg van Carmagnola meemaakte. In de Negenjarige Oorlog behoorde hij tot de Liga van Augsburg.
Hij werd in december 1691 tot Spaans landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden benoemd. Sinds maart 1692 verbleef hij daar ook, maar hij liet in de loop der tijd het dagelijks bestuur steeds meer over aan Jan van Brouchoven.(1)

Jean de Brouchoven.jpg
Jan van Brouchoven

Door zijn tweede huwelijk, (1694) met Theresia Kunigunde Sobieska (1676-1730), maakte hij na de dood van haar vader Jan III Sobieski kans op de troon van Polen. Hij verkoos echter in West-Europa te blijven.
De plotselinge dood van zijn zoon Jozef Ferdinand (1692-1699), die door Karel II van Spanje tot erfgenaam was gekozen, maakte een voorlopig einde aan zijn ambitieuze plannen om de heerschappij van de Wittelsbachers uit te breiden. Het feit dat Karel vervolgens bij testament Filips V, een neef van Lodewijk XIV, tot erfgenaam benoemde, leidde in 1701 tot de Spaanse Successieoorlog. Max Emanuel keerde in dat jaar terug naar Beieren en koos in de oorlog de zijde van de Franse koning, daar hij hoopte zo de hem reeds eerder beloofde soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden te verkrijgen en eventueel de Habsburgers van de keizerstroon te kunnen stoten. Na de Frans-Beierse nederlaag in de Slag bij Blenheim moest hij in 1704 zijn land echter verlaten. Hij werd in 1706 samen met zijn broer Jozef Clemens in de rijksban gedaan.
Sinds 1704 verbleef hij weer in de Nederlanden, maar de Grote Alliantie bezette in 1706 Vlaanderen en in 1709 Henegouwen. Max Emanuel ontving in 1712 van Filips V de soevereiniteit over de niet-bezette gewesten Luxemburg en Namen. Na de Vrede van Utrecht (1713) en de Vrede van Rastatt (1714), waarbij hij deze pas verkregen soevereiniteit afstond aan Oostenrijk, werd hij hersteld op de Beierse troon. Na in 1717 de Oostenrijkers tegen de Turken te hebben gesteund, kreeg hij ook zijn keurvorstelijke stem terug.
Hij stierf op 26 februari 1726 en werd opgevolgd door zijn zoon Karel I Albert, die in 1742 zijn droom waarmaakte door als Karel VII de keizerstroon te bestijgen. Naast staatsman en militair was hij ook verzamelaar van porselein en schilderijen. Hij kocht voor 90.000 Brabantse gulden 101 schilderijen, waaronder 12 van Peter Paul Rubens, die de basis voor de collectie van de Alte Pinakothek vormen.

Huwelijk en kinderen
Max Emanuel verwekte bij zijn eerste gemalin Maria Antonia drie kinderen:
  • Leopold Ferdinand (1689), prins van Beieren, stierf drie dagen na de geboorte
  • Anton (1690), prins van Beieren, stierf nog dezelfde dag
  • Jozef Ferdinand Leopold (1692-1699), keurprins van Beieren, prins van Asturië
Uit zijn tweede huwelijk met Theresia Kunigunde Sobieska werden de volgende kinderen geboren:
  • Doodgeboren zoon (1695)
  • Maria Anna Caroline (1696-1750), trad op 29 oktober 1720 als "Therese Emanuele de corde Jesu" tot het Münchense clarissenklooster toe
  • Karel Albert (1697-1745), keurvorst van Beieren, Rooms keizer, koning van Bohemen
  • Filips Maurits Maria (1698-1719), daar zijn dood nog niet bekend was nog dagen daarna tot bisschop van Paderborn en Münster gekozen
  • Ferdinand Maria Innocentius (1699-1738), keizerlijk veldmaarschalk
  • Clemens August (1700-1761), keurvorst en aartsbisschop van Keulen, prinsbisschop van Hildesheim, Münster, Paderborn en Osnabrück
  • Willem (1701-1704), prins van Beieren
  • Aloysius Johan Adolf (1702-1705), prins van Beieren
  • Johan Theodoor (1703-1763), prinsbisschop van Luik, bisschop van Regensburg en Freising
  • Maximiliaan Emanuel Thomas (1704-1709), prins van Beieren
(1) Jan van Brouchoven

 
Jan van Brouchoven (Antwerpen 9 oktober 1644 - Mechelen 21 mei 1725), tweede graaf van Bergeyck was één van de belangrijkste Zuid-Nederlandse politici op het einde van de Spaanse periode.

Gerard van Brouchoven (1580-1638), was schepen van 's-Hertogenbosch voor hij naar Lier, in de Spaanse Nederlanden, uitweek. Zijn oudste zoon, Jan-Baptist van Brouchoven (1619-1681), vertrok van Lier naar Antwerpen, waar hij in 1642 als poorter werd ingeschreven en in 1643 al schepen was. Hij leerde er Hélène Fourment (1614-1673), de jonge weduwe van Peter Paul Rubens (1577-1640) kennen. Op 9 oktober 1644 werd Jan van Brouchoven geboren en in de Sint-Andrieskerk gedoopt, als zoon van Jan-Baptiste en Hélène, die in de loop van 1645 trouwden. Er kwamen nog vijf wettige kinderen, die zich voegden bij de gelegitimeerde zoon en bij de vijf nog jonge kinderen uit het huwelijk Rubens-Fourment.
Na verschillende functies in Antwerpen te hebben vervuld, werd Jan-Baptist van Brouchoven een belangrijk raadsheer in dienst van de Spaanse vorsten, zowel in Brussel als in Madrid waar hij lid werd van de Consejo de Flandes.

Het is niet duidelijk waar Jan van Brouchoven zijn jeugd doorbracht en zijn opleiding kreeg. Verbleef hij in Antwerpen of in het kasteel van Elewijt dat tot in 1682 aan Helena Fourment en haar kinderen bleef toebehoren? Kreeg hij les van een huisleraar of volgde hij de lessen in het jezuiëtencollege in Antwerpen? Aan welke universiteit werd hij licentiaat in de rechten? Alvast niet in Leuven, misschien in Dole, hoewel ook dit niet zeker is.
In 1672 trouwde Jan van Brouchoven in Antwerpen met Anna Helman (†1682), enige dochter van Filips Helman, heer van Leefdaal. Voortaan werd het kasteel van Leefdaal een vaste verblijfplaats voor het jonge paar. Uit dit huwelijk had het één in leven gebleven dochter, Catharina (1675-1757), barones van Leefdaal, die ongehuwd bleef. In 1685 hertrouwde Jan met Livina de Beer (†1743), dochter van een Gentse hoofdbaljuw en weduwe van de heer van Laarne, die zeven kinderen had uit een eerste huwelijk en er nog eens zes schonk aan Brouchoven:
  • Jean-Philippe (1686-1719), luitenant-kolonel in de Spaanse cavalerie,
  • jongen, naamloos (1688),
  • jongen, naamloos, (1690),
  • Nicolas-Joseph (1691-1720), derde graaf van Bergeyck, baron van Leefdael, die trouwde met Marie-Charlotte de Visscher,
  • Marie-Caroline (1693-1733) die trouwde met Pieter della Faille de Nevele,
  • Marie-Thérèse (°1695) die achtereenvolgens trouwde met de graaf van Cruykenburg en de graaf de Licques.
In maart 1668 kreeg Jan van Brouchoven zijn eerste ambt, dat van adjunct-raadsheer, plaatsvervanger van zijn vader, in de Raad van Financies. In 1672 werd hij daarbij ook nog intendant of verantwoordelijke voor de financies in de provincies Gelder en Limburg en bleef dit tot in 1678. Vanaf die datum was hij weer voltijds actief in de Raad van Financies en werden hem heel wat opdrachten toevertrouwd.
Vanaf 1683 rukten de troepen van Lodewijk XIV tegen de Nederlanden op. Brouchoven werd begin 1684 intendant in Vlaanderen en dit tot in 1685. Daarbij werd hij door de landvoogd aangesteld om alle rekeningen van de provinciale overheid in Vlaanderen te controleren. In 1687 werd hij raadsheer in de Consejo de Flandes, met behoud van zijn rang en anciënniteit in de Raad van Financies. Hij vertrok echter niet naar Madrid, omdat de landvoogd hem bij zich wilde houden, als deskundige in financiële zaken.

Wanneer in 1688 de broer van de stiefmoeder van Jan de Bergeyck, Philippe-François d'Ennetières, weduwnaar geworden, zich terugtrok bij de ongeschoeide karmelieten, moest hij worden opgevolgd als tesaurier-generaal voor de Spaanse Nederlanden, in feite Minister van Financies en van Economische Zaken. De Bergeyck werd benoemd en werd tevens raadsheer bij de Raad van State. Voortaan had hij de algemene leiding over de Raad van Financies. Het was de oorlogsperiode, tijdens dewelke onder meer de Brusselse Grote Markt in puin werd gelegd (1695). In 1696 werd Bergeyck één van de onderhandelaars voor vredesbesprekingen die tot de Vrede van Nijmegen en de Vrede van Rijswijk (1697) leidden.
Ondanks de vele beslommeringen die de vredesonderhandelingen met zich meebrachten, was Bergeyck tegen het einde van de zeventiende eeuw druk bezig met hervormingen en met het economisch herstel in de Nederlanden. Hij deed pogingen om het aantal ambtenaren te verminderen en om het leger te reorganiseren. Veel succes had hij hiermee niet, als gevolg van tegenkantingen en van de Spaanse inertie in Madrid. Hij was anderzijds betrokken bij allerhande overeenkomsten die de handel en export betroffen, waar wisselend succes werd in geboekt.
In 1698 verleende Bergeyck octrooi voor de oprichting van een Oostindische Compagnie in de Spaanse Nederlanden. Het initiatief kende geen succes omdat zowel de concurrentie en tegenkanting vanuit Engeland en de Verenigde Provincies roet in het eten gooide, maar vooral Spanje heftig tegen het initiatief te keer ging. Toen Bergeyck in mei 1699 ontslag nam als tesaurier-generaal werd het plan definitief opgedoekt. Pas in 1722 zou, met de oprichting van de Oostendse Compagnie, het idee hernomen worden, en zou Bergeyck bij de oprichting om raad worden gevraagd.
Bergeyck speelde in die zelfde jaren een aanzienlijke rol in het vestigen van protectionistische maatregelen in het voordeel van de Zuid-Nederlandse handel en nijverheid. Begin 1699 werd in Brussel een conferentie voor economisch herstel gehouden, onder het voorzitterschap van Bergeyck, waar alle steden van enig belang in de Spaanse Nederlanden aan deelnamen. Dit mondde uit in ordonnanties en plakkaten die de eigen handel en nijverheid moesten beschermen.
Terwijl de conferenties volop aan gang waren, nam Bergeyck einde mei 1699 ontslag als tesaurier-generaal. Hij had al vanaf begin 1698 verschillende keren ontslag aangeboden. Zijn vijanden in Brussel en in Madrid zouden natuurlijk niets liever hebben gehad. Pas op 9 april 1700 werd zijn ontslag als tesaurier-generaal door de koning aanvaard. Pas in augustus werd graaf Tirimont, vertrouweling van Bergeyck, als zijn opvolger benoemd. Het ontslag betekende niet de verdwijning van Bergeyck, die ook zonder prestigieuze functie de feitelijke eerste-minister van de Spaanse Nederlanden bleef.

Van 1701 tot 1706 kende de Bergeyck het hoogtepunt van zijn carrière, toen landvoogd Maximiliaan Emanuel van Beieren lange tijd uit de Nederlanden wegbleef.
Op 1 november 1700 stierf koning Karel II als laatste Spaanse Habsburger, zonder nakomelingen, en had een kleinzoon van Lodewijk XIV als zijn opvolger aangeduid. De jonge koning Filips van Anjou vertrok als Filips V naar Madrid en liet aan landvoogd Max Emanuel weten dat hij de dagelijkse leiding van de Spaanse Nederlanden in handen gaf van zijn grootvader Lodewijk XIV. Ook al had Bergeyck geen precieze officiële functie meer, wisten ook de Franse gezanten die in Brussel neerstreken dat niets zonder hem kon worden gedaan en ze deden dan ook beroep op zijn medewerking, die hij hen grif toezegde. Het gezag van Bergeyck nam nog toe nadat Max Emanuel in maart 1701 voor lange tijd naar München vertrok.
Hoewel de regering formeel in handen was gegeven van de markies van Bedmar, was Bergeyck bij alles wat in de Nederlanden omging de doorslaggevende gezagdrager: als financier van de Beiers-Franse alliantie, als onderhandelaar voor de economische samenwerking met Frankrijk, als bemiddelaar voor het behoud van de vrede, in deze periode van Successieoorlog. Ook op het binnenlandse beleid drukte hij zijn stempel. Dit betrof in de eerste plaats de reorganisatie van het militair apparaat, want hij trad nu ook op als minister van Oorlog, terwijl hij ook de feitelijke minister van Financies was gebleven. Ook in dit laatste was hij de onvermijdelijke spilfiguur.
De activiteit van Bergeyck reikte nog verder en mondde uit in een echte staatsgreep, door de afschaffing van de 'Collaterale Raden'. Coördineren en rationaliseren van het regeringswerk was de boodschap, met vooral een beter beheer van de financies. De Consejo de Flandes in Madrid werd alvast op non-actief geplaatst en weldra afgeschaft. Vervolgens werden de drie Collaterale Raden afgeschaft en vervangen door één Koninklijke Raad. Deze raad beperkte zich tot zeven leden, met opnieuw als voornaamste Bergeyck, die superintendant-generaal van Financies en minister van Oorlog werd en dit met een wedde die hoger lag dan die van al zijn collega's bijeen, ook al moest hij daar al direct de helft van afstaan om de tien secretarissen te bezoldigen die hij in dienst had. Natuurlijk lagen in principe de beslissingen bij de Koninklijke Raad, voorgezeten door de landvoogd, maar in de praktijk was Bergeyck nu alleen meester over wat vroeger tot de bevoegdheden behoorde van de Raad van Financies, de Secretarie van Staat en Oorlog, gedeeltelijk de Raad van State, enz.
In diezelfde tijd woedde nog altijd de Successieoorlog. In Ramillies bij Tienen leden de Franse troepen op 23 mei 1706 de nederlaag tegen de geallieerde troepen van de Hertog van Marlborough. Het grootste deel van de Spaanse Nederlanden verklaarde zich onderhorig aan Karel VI van Oostenrijk. Er bleef maar weinig grondgebied meer over (hoofdzakelijk Henegouwen, Namen en Luxemburg) om trouw te blijven aan Filips V. Bergeyck trok zich in Bergen terug om wat overbleef verder, met de steun van Frankrijk, te besturen. De oorlog ging door, met wisselende kansen. Bergeyck slaagde erin Gent en Brugge met hun ommelanden te heroveren. Maar tegen begin 1709 namen de troepen van Marlborough weer de bovenhand. Ook Bergen viel in hun handen en Bergeyck moest zich in Namen terugtrekken. Uiteindelijk verloor Frankrijk - Spanje de hele Zuidelijke Nederlanden. In mei 1711 verliet Bergeyck het land om zich naar Spanje te begeven.

In Spanje aangekomen werd Bergeyck onmiddellijk door de koning uitgenodigd de bijeenkomsten van de Spaanse kabinetsraad bij te wonen. In september 1711 benoemde de koning hem tot superintendant of minister van Financies. Hij spande zich in om financieel herstel te bewerkstelligen en nam ook initiatieven ten bate van de Spaanse industrie.
Tot het einde van 1714 bleef Bergeyck Spaans minister, actief voor de binnenlandse aangelegenheden maar ook als raadgever en spreekbuis van Filips V in de onderhandelingen die uitmondden op de Vrede van Utrecht in 1714.

In 1714 werd Bergeyck zeventig en begon hij naar rust te verlangen. Op 1 april werd zijn ontslag aanvaard en kon hij naar de Nederlanden terugkeren. Hij was in Namen begin augustus 1714. Voortaan leefde hij in Brussel, in Leefdaal en tijdens de wintermaanden in Mechelen, waar hij een huis had gekocht.
Na 1716 waren de hele Zuidelijke Nederlanden nu onder het gezag van de Oostenrijkse Habsburgers. Markies de Prié werd gouverneur-generaal en bleef dit tot in 1724.
Bergeyck had geen enkele openbare functie meer, wat niet belette dat hij als éminence grise verder invloed uitoefende en regelmatig door de landvoogd werd geraadpleegd.
Op 2 augustus 1724 had Bergeyck zijn testament gemaakt. Na zijn overlijden op 21 mei 1725 werd hij in Leefdaal begraven

 
 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten