De Geschiedenis van Vlaanderen komt weldra in boekvorm uit. Daarom zijn de 36 delen offline gehaald op vraag van de auteur.
Ik zal proberen een alternatief te bieden, weliswaar in een ander kleedje gegoten.
De Geschiedenis van Vlaanderen loopt van de Romeinse tijd tot het eind van de 14de eeuw wanneer Vlaanderen verdwijnt als zelfstandige staat.
Na deze periode is Vlaanderen achtereenvolgens onder Bourgondische, Habsburgse, Spaanse, Oostenrijkse en Franse bewinden gevallen om in 1830 als Belgisch Vlaanderen te eindigen.

Deze verschillende perioden worden hier uitvoerig besproken.

zaterdag 6 oktober 2012

Keizer Karel en de Nederlanden



De Nederlandse politiek van Karel V vertoonde sterke gelijkenissen met die van zijn voorvader, Karel de Stoute. Zij werd gekenmerkt door expansie en was gericht op een efficiënt gecentraliseerd bestuur. Toen Karel V in 1515 de troon als heer van de Nederlanden besteeg, hoopten onze gewesten opnieuw bestuurd te worden door een 'nationale' vorst. Al gauw kwam echter een eind aan deze illusie: het Spaanse koningschap (1517) en het Duitse keizerschap (1519) maakten de Nederlandse politiek definitief ondergeschikt aan de keizerlijke en dynastieke belangen van de Habsburgers. Doordat de Nederlanden op termijn slechts een klein deeltje vormden van Karels wereldrijk werden ze nauwer betrokken bij de Europese politiek, die steeds meer in de greep kwam van de Frans-Habsburgse tegenstelling.

Bij zijn troonsbestijging (1515) oefende Karel gezag uit over de volgende gewesten: Vlaanderen, Mechelen, Holland, Zeeland, Henegouwen, Namen, Brabant, Limburg, Overmaas en Luxemburg. Net als zijn Bourgondische voorgangers streefde keizer Karel ernaar zijn machtspositie in de Nederlanden te versterken en de naburige landen aan zijn gezag te onderwerpen. Door oorlog of door het opkopen van vorstelijke rechten werden volgende gebieden aan de XVII Provinciën toegevoegd: Doornik (1521); Friesland (1524); Neder- en Oversticht (1528); Artesië (1529); Groningen, Drenthe (1536) en Gelderland-Zutphen (1543) en tenslotte Lingen (1547). De Habsburgse Nederlanden kregen dus nieuwe grenzen.

Naast de territoriale uitbreiding van zijn Nederlandse gebieden streefde Karel V ook naar een territoriale eenmaking. Hiertoe dienden de eeuwenoude feodale banden, die Vlaanderen en Artesië met de Franse koning verbonden, definitief verbroken te worden. Dit werd uiteindelijk gerealiseerd door het sluiten van de Vrede van Kamerijk in 1529. Met betrekking tot het Duitse keizerrijk werden de Habsburgse Nederlanden via het Verdrag van Augsburg van 1548 verenigd in de zogenaamde Bourgondische Kreits, waarvan de band met de Rijksregering zeer los was. In ruil voor de betaling van een rijksbijdrage, genoten de Bourgondische landen bescherming van het keizerrijk. Tenslotte diende ook nog het recht van opvolging gelijkgeschakeld te worden in de verschillende gewesten. Dit gebeurde door de Pragmatieke Sanctie van 1549. Keizer Karel was er nu zeker van dat de XVII Provinciën integraal zouden overgaan naar zijn zoon Filips II.

Doordat het bewind over de Nederlanden deel was gaan uitmaken van Karels universele politiek drong een bestuurlijke reorganisatie in onze gebieden zich op. Karels bestuur was volgens de Bourgondische traditie gericht op de centralisatie van de regeermacht. In praktijk liet hij het bewind doorgaans over aan een vertegenwoordiger. Na het vertrek van Karel naar Spanje, begin september 1517 trad zijn tante Margaretha van Oostenrijk als landvoogdes op.

Tijdens haar beleid werd zij bijgestaan door een Hofraad, bestaande uit leden van de hoge adel. Rekening houdend met de belangen van de Habsburgse dynastie trachtte ze zoveel mogelijk een vredespolitiek in de Nederlanden te voeren. Door allerlei omstandigheden - waaronder het verzet van de Staten tegen de financiële eisen van de keizer en de toenemende ontevredenheid in de steden omwille van het beknotten van hun vrijheden en privileges - werd zij gedwongen vrij veel toegevingen te doen aan de Gewestelijke Staten. In 1530 volgde een zuster van de keizer, Maria van Hongarije, weduwe van Lodewijk II, koning van Hongarije, haar op. In eerste instantie diende ze het vorstelijk gezag te versterken en de ketterij te bestrijden. Zowel de politieke als de godsdienstige eenheid beoogden de verdere uitbouw van de keizerlijke macht. Toen keizer Karel in 1531, nadat zijn broer Ferdinand in het Duitse Rijk tot Roomse koning was verkozen, bijna een jaar in Brussel zetelde, stelde hij een geheel nieuwe bestuursorganisatie in ter ondersteuning van de landvoogdes.

Naast de landvoogdes kwamen er nu drie raden te staan, de Collaterale Raden, die hun ontstaan vonden in de vroegere Hofraad. Er kwam een Raad van State met een algemene politieke adviesbevoegdheid, waarin uitsluitend leden van de hoge adel zetelden. De bedoeling was om deze edellieden nauwer aan het beleid van de vorst te binden en hun macht op die manier te kanaliseren. Daarnaast kwam een Geheime Raad, gevormd door bekwame juristen met moderne opvattingen over de rol van de vorst en het karakter van de staat met weinig sympathie voor de behoefte aan zelfstandigheid van de afzonderlijke gewesten. Deze Raad bestaande uit de hoogste professionele ambtenaren bezat juridische en wetgevende bevoegdheden. Het creëren van een ambtenarenapparaat waartoe talrijke professionele gerechtsgeleerden behoorden die niet van adel waren en wel degelijk invloed uitoefenden op het beleid, veroorzaakte wrevel bij de adel. Tenslotte was de Raad van Financiën verantwoordelijk voor de financiële aangelegenheden en voor de controle op de gewestelijke Rekenkamers. Hoewel Maria van Hongarije gebonden was aan de Collaterale Raden en door geheime instructies van de keizer, bezat zij als landvoogdes dezelfde ruime bevoegdheden als haar tante. Onder deze centrale Raden ressorteerden gewestelijke en lokale instellingen, waarop de centrale overheid steeds meer greep trachtte te krijgen. Zo stond aan het hoofd van elk gewest in de Nederlanden een stadhouder of gouverneur, als vertegenwoordiger van het centrale gezag. Deze functie werd vaak als een soort 'zoethoudertje' toevertrouwd aan leden van de hoge adel.

De moderne soevereine eenheidsstaat vereiste niet alleen bestuurlijke maatregelen, maar ook een fiscale, juridische en militaire reorganisatie. Karel V voorzag in een herziening van het belastingstelsel: naast de heffing van beden, kwamen er ook verbruiksbelastingen, belastingen op in- en uitvoer en belastingen op winsten. De justitieraden werden heringericht: men stuurde aan op specialisatie, rationalisatie en op een meer efficiënte rechtspraak. Rechtsgeleerden oefenden trouwens een steeds grotere invloed uit op het bestuur, tot groot ongenoegen van de adellijke raadgevers.

Tenslotte werd ook de militaire organisatie aangepast aan de moderne staatsvorming: Karel zag het belang in van de uitbouw van een staand leger. Op die manier kwam er een soort spiraalbeweging op gang ter versterking van de staat. De stijgende belastingdruk maakte de uitbreiding van een goed uitgebouwd ambtenarencorps en een sterk staand leger mogelijk. Dezen droegen dan weer bij tot de verhoging van de staatsuitgaven, waardoor een nog zwaardere belastingdruk noodzakelijk werd. De overheid kon deze zwaardere belastingdruk heffen, omdat de repressieve kracht van het staatsapparaat steeds groter werd.

Karels Nederlandse politiek werd ook gekenmerkt door een dubbelzinnige houding tegenover de standenvertegenwoordiging bestaande uit de Staten-Generaal en de Gewestelijke Staten. Dit waren representatieve instellingen op 'nationaal' en gewestelijk niveau die gevormd werden door afgevaardigde leden van de hoge adel, de hoge geestelijkheid en de stedelijke burgerij met de bedoeling hun belangen bij de centrale overheid te verdedigen. Terwijl de gewestelijke Staten in de loop van de Middeleeuwen nog geregeld samenkwamen op eigen initiatief, kon in de 16de eeuw vrijwel enkel nog vergaderd worden op verzoek van de vorst. Enerzijds waren bijeenkomsten van de Staten-Generaal voor de vorst noodzakelijk om te komen tot een snellere besluitvorming in verband met de toekenning van beden. Anderzijds konden ook op die manier weigeringen tot het toestaan van beden met meer kracht worden geuit.

Ondanks de pogingen van de centrale overheid de invloed van dergelijke representatieve krachten tot een minimum te beperken bleven de Staten-Generaal en de Gewestelijke Staten hun rol spelen in de Nederlanden. Wou Karel V enige garantie voor de stabiliteit van zijn bewind binnen de Nederlanden, dan diende hij rekening te houden met deze Staten. Hun ongenoegen werd in de loop van de jaren twintig steeds groter door de voortdurende druk van de oorlogslasten. Problemen met de graantoevoer als gevolg van een conflict tussen Christiaan II van Denemarken en de Hanzesteden leidde tot een nog grotere ontevredenheid bij de bevolking. Hongersnood, werkloosheid en pest wakkerden revolutionaire gemoederen aan. Toen er in 1538 nogmaals beden werden gevraagd, weigerden de Vier Leden van Vlaanderen (Gent, Ieper, Brugge en het Brugse vrije) deze te betalen uit vrees voor de publieke opinie. Maria van Hongarije had reeds in 1537 de keizer per brief op de hoogte gebracht van de penibele financiële toestand. Toen Karel V, na de dood van zijn vrouw (1539) besloot van Spanje naar de Nederlanden te reizen, werd hij geconfronteerd met de Gentse opstand en met de financiële problematiek binnen de Bourgondische Nederlanden. De reden waarom het niet is gekomen tot een algemene opstand was de onderlinge verdeeldheid tussen de verschillende Staten, Standen en stedelijke bevolkingsgroepen.

Met betrekking tot het stedelijk beleid trachtte Karel V zoveel mogelijk de invloed van de ambachtsgilden te weren en samen met het stadspatriciaat als bestuurders greep te krijgen op de stedelijke autonomie. Zo kreeg Doornik en het Doornikse, net als de overige Nederlandse steden die veroverd en bij de Nederlanden gevoegd werden, in 1522 een nieuwe bestuursvorm, waarbij de ambachten volledig uit het bestuur werden gestoten. Troonsafstand van Keizer Karel. 25 october 1555. Schilderij door Gaspard de Craeyer (Gent, Stadhuis). BRON: J. DECAVELE, Keizer Karel tussen stroppendragers. De versterking van de centrale macht in de Nederlanden verliep echter niet zonder botsingen met de gepriviligieerde standen en steden. Karel V trachtte de hoge adel aan zich te binden door hen in ruil voor hun loyaliteit te laten zetelen in diverse raden. Daarnaast werd de autonomie van vooral de grote steden zoveel mogelijk aan banden gelegd om zo hun economische en financiële troeven beter te kunnen benutten. Dergelijke maatregelen leidden vaak tot stedelijke oproeren die doorgaans volgens éénzelfde patroon verliepen. Een samenloop van omstandigheden waaronder de voortdurende oorlogen, de toenemende belastingdruk en de stijging van de prijzen vormden de directe aanleiding tot explosieve toestanden.

De verschillende stedelijke sociale groepen deden elk mee omwille van hun eigen belangen: de laagste sociale groepen omwille van hun materiële nood, de middengroepen vanwege hun uitsluiting van het stadsbestuur en de hoge burgerij omwille van de beknotting van de stedelijke autonomie en de toenemende fiscale druk. Wanneer het conflict losbarstte eisten de armsten onder hen de meest drastische veranderingen. Uit vrees voor het radicalisme van de massa wenste de hoge burgerij zich dan ook zo snel mogelijk te distantiëren van de revolte en weer één front te vormen met de landsheer. Van 1525 af begon een reeks van stedelijke oproeren in o.a. Utrecht, Groningen, Brussel en Gent.

Toen Keizer Karel in 1555 afstand deed van de troon was de droom van de Bourgondiërs op territoriaal vlak bereikt. De XVII Provinciën waren verenigd in de Bourgondische Kreits en hun erfopvolging was gelijkgeschakeld zodat Karels zoon, Filips II, de toekomstige heer der Nederlanden werd. Toch werd Karel V tijdens de laatste dagen van zijn verblijf in de Nederlanden en vlak voor de machtswisseling geconfronteerd met particularistische tendensen en een afnemende loyaliteit tegenover de vorst. Nog tijdens de ceremonie van de troonsafstand beklemtoonden de Provinciale Staten dat hun gewestelijke privileges door Karels opvolger blijvend gerespecteerd dienden te worden. Dat ze precies in de periode van het afscheid van Karel weer eisen formuleerden beloofde niet veel goeds voor Filips.

(tekst onder meer gebaseerd op Algemene Geschiedenis der Nederlanden, De Nederlanden van 1493 tot 1555: binnenlandse en buitenlandse politiek; J.A. Kossmann-Bruto & E.H. Kossmann, De Lage Landen. Geschiedenis van de Noordelijk en Zuidelijke Nederlanden, 1988; Prof. dr. I. Schöffer, Prof. dr. H. Van der Wee en Prof. dr. J. A. Bornewasser, de Lage Landen, 1988, pp. 38-59)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten