6de eeuw De leeggelopen kust- en Scheldestreek was al deels herbewoond vanaf de 4e eeuw met Saksische groepen die hun Germaanse cultuur en taal behielden. De Salische Franken zelf vestigden zich in de 5e eeuw in het huidige Noord-Frankrijk en Wallonië, vooral rond de steden Kamerijk, Doornik en Bavay. Zij assimileerden zich met de plaatselijke Gallo-Romeinse bevolking. Hier ontstond lange tijd een Germaans-Romaans menggebied. Vanaf de 6e eeuw werd het niemandsland ten noorden hiervan aangevuld met Rijnlandse Franken en andere Germaanse groepen uit Nederland en Duitsland.
Deze eerste immigratiegolf in het huidige Vlaamse gebied ging gepaard met een beperkte christianisatie. In het kielzog van de immigranten probeerden missionarissen de heidense bevolking te evangeliseren, maar zij kenden slechts weinig succes. De bisdommen werden terug ingesteld, meestal met dezelfde grenzen uit de Laat-Romeinse tijd: het Kolenwoud scheidde het bisdom Kamerijk weer van het bisdom Tongeren, terwijl de Schelde opnieuw de grens werd tussen de bisdommen Kamerijk en Doornik. Vedastus en Eleutherius van Doornik kregen tot taak om respectievelijk het bisdom Atrecht en het bisdom Doornik nieuw leven in te blazen. Deze bisdommen slaagden er echter niet in om zelfstandig te overleven. Aan het einde van de 6e eeuw werd de zetel van Atrecht met die van Kamerijk verbonden en in het begin van de 7e eeuw gebeurde hetzelfde tussen Doornik en Noyon.
Op het einde van de 6e eeuw bestond in het noorden van het latere Neustrië het hertogdom van Dentilinus (
ducatus Dentilini). Dit omvatte naar men vermoedt de bisdommen Boulogne, Terwaan, Atrecht, Doornik, Kamerijk en Noyon, dus het noordwestelijk gebied tussen de Noordzee en het Kolenwoud. Is het slechts toeval dit gebied een grote territoriale overeenkomst toont met het latere Vlaanderen? Het hertogdom van Dentilinus was vooral bedoeld als militair en strategisch bolwerk tegen invallen van Friezen en Saksen. Het was als het ware de hoeksteen in de militaire verdediging van het Merovingische rijk. In 600 moest Chlotarius II (584-628) het hertogdom van Dentilinus tijdelijk aan Austrasië afstaan, maar vanaf 613 maakte het hiervan geen deel meer uit.
7de eeuw
Eind 6e en vooral in de 7e eeuw ontstond een nieuwe instroom vanuit westelijk
Pas-de-Calais. Dit gebied was in de 5e eeuw Germaans geworden en afstammelingen van Saksen en Franken vestigden zich nu in het latere Vlaanderen en
Brabant. Ook vanuit
Nederland en
Duitsland kwamen nieuwe Germaanse groepen. Deze nieuwe nederzettingen kregen heel vaak de naam van de Germaanse hoofdman aangevuld met -inga haim. Dit betekent: de woonst van de
clan van X. Bijvoorbeeld
Petegem: Petta-inga-haim, de woonst van de clan van Petta.
De kolonisatie en germanisering van Vlaanderen is dus vooral een fenomeen uit de 6e en 7e eeuw. In de 7e eeuw was het bevolkingspeil tot een aanvaardbaar niveau gestegen om er weer een kerkelijke, militaire en bestuurlijke infrastructuur op te bouwen. Ook op taalkundig gebied was de situatie gestabiliseerd zodat in het omvangrijke tweetalige gebied een lineaire
taalgrens kon ontstaan in de 8e eeuw. In het wel al lang dichtbevolkte
Pas-de-Calais was er al een taalgrens in de 6e–7e eeuw tot stand gekomen, maar in de 9de eeuw kwam hier echter weer een romaniseringsbeweging op gang die tot op vandaag doorwerkt.
Eleutherius de bisschopswijding van de H. Vedastus
Dagobert I
De
christianisatiepoging in de 6e eeuw door bisschoppen als
Eleutherius en
Vedastus waren grotendeels mislukt. Daarom koos men in de 8e eeuw voor een andere strategie. Deze
evangelisatiebeweging vond plaats onder impuls van koning
Dagobert I. Hij stelde aan enkele toegewijde
missionarissen uit het zuiden van zijn koninkrijk een aantal van zijn koninklijke domeinen in het noorden ter beschikking. Het was hun taak om ter plaatse een klooster of abdij op te richten die moesten dienen als bastions voor het
christendom in een
heidense omgeving. Van hieruit kon dan werk gemaakt worden van de bekering van de plaatselijke bevolking.
Zo stichtte
Audomarus in 649 de abdij van
Sithiu (
St.-Bertijns in St.-Omaars/St.-Omer) en
Aubertus in 680 de
abdij van Sint-Vaast nabij (
Atrecht/Arras). De kerstening van de bevolking was vooral het werk van missionarissen, zoals
Amandus (
St.Baafs en
St.-Pieters in Gent) en
Eligius (kuststreek en
Antwerpen). In de
vita van Eligius (of St.-Elooi) werd voor de eerste keer melding gemaakt van
Vlamingen, toen hij rond 650 op rondreis was in dit gebied.
Tijdens de 7e eeuw kwamen in de latere Vlaamse gebieden de eerste
gouwen of pagi tot stand, dit waren administratieve onderverdelingen van de
civitates. Deze gouwen uit de 7de en vooral 8e eeuw zullen de basis worden van het graafschap Vlaanderen. De
pagus Tornacensis dateert al van circa 580, voor de 7e eeuw kennen we de pagus Cambracinsis in 663, de pagus Taroanensis vanaf 649 en de
pagus Bracbatensis op het einde van die eeuw. Verder zijn nog de pagus Rodaninsis bekend vanaf 707, de pagus Gandao uit het eerste kwart van de 8e eeuw, de
pagus Mempiscus vanaf 723 en de
pagus Flandrensis rond 745. Ten slotte worden ook de
pagus Austrebatensis en de pagus Curtracensis tot de
Merovingische gouwen gerekend.
Tombe van Dagobert I in de Kathedraal van Saint-Denis.
Dagobert I (?, 603 - Épinay-sur-Seine, 19 januari 638 of 639) was koning der Franken van 629 tot 639. Hij was de oudste zoon van koning Chlotarius II.
Chlotarius II Charibert II
In 623 werd hij door zijn vader aangesteld als onderkoning in Austrasië. In 629 volgde hij zijn vader Chlotharius II op als koning der Franken samen met zijn halfbroer Charibert II, die het deelrijk Aquitanië toevertrouwd kreeg maar al in 632 overleed. Tijdens zijn koningschap maakte hij Parijs hoofdstad van het Frankische rijk. Dagobert zocht samenwerking met keizer Heraclius van het Oost-Romeinse/Byzantijnse Rijk. Pepijn van Landen was de eerste hofmeier van betekenis. Hij was raadgever van Dagobert I, samen met de heilige Eloi of Eligius en de heilige Ouen. In 632 kwam de adel van Austrasië in opstand en moest hij zijn toen amper driejarige zoon Sigibert III koning van Austrasië maken. Zijn zonen Sigibert III (630-656) van Austrasië en Clovis II (634-657) van Neustrië zouden, mede door hun weinig energieke koningschap, bekend worden als de vadsige koningen. Dagobert I ging de geschiedenis in als 'goede koning'.
Dagobert I trok rond het jaar 630 naar Utrecht en stichtte daar een kerk. Hij breidde daarmee de Frankische invloed uit in een gebied dat langzamerhand was ingenomen door de Friezen.
Pepijn I van Landen of
de Oudere "Pépin le-Vieux" (ca.
580 –
21 februari 639/
640 (?)) was van
623 tot
629 en vanaf 639
hofmeier van het
Frankische koninkrijk
Austrasië onder de
Merovingische koningen
Chlotharius II,
Dagobert I en
Sigibert III.
Pepijn van Landen wordt in de
Kronieken van Fredegar, de belangrijkste bron over zijn leven, genoemd als zoon van
Carloman van Landen. Verder is over zijn afkomst weinig met zekerheid bekend. Zijn bijnaam komt van de Oost-Brabantse stad
Landen, zijn waarschijnlijke geboorteplaats. Pepijn was afkomstig uit een familie van grootgrondbezitters in het
Maasdal.
In
613 leidde hij met
Arnulf van Metz en hofmeier
Warnachar II van
Bourgondië, de aristocratische opstand tegen de nieuwe minderjarige koning van
Austrasië en Bourgondië,
Sigibert II, en de koningin-overgrootmoeder
Brunhilde van Austrasië, die de feitelijke macht bezat - de oorzaak van het conflict. De opstandelingen sloten een bondgenootschap met
Chlotharius II van
Neustrië. Tezamen versloegen ze de troepen van Sigibert en Brunhilde bij de
Aisne, waarna Sigibert en Brunhilde werden gedood. In
Andernach werd een verdrag gesloten waarin de autonomie van
Austrasië en de leidende rol van de Austrasische adel werden vastgelegd.
Hij werd in
623 benoemd tot
hofmeier van de in dat jaar tot (onder)koning benoemde
Dagobert I. In
629 stierf koning
Chlotharius II en werd Dagobert I koning over het gehele
Merovingische rijk. In datzelfde jaar verloor Pepijn zijn functie en werd hij verbannen naar
Orléans. Volgens de traditie was de kritiek van Pepijn op het overspel van Dagobert de aanleiding voor de verbanning. Pas na de dood van Dagobert I (19 januari 638/639) werd Pepijn wederom benoemd tot hofmeier. Hij stierf echter niet lang daarna (in
639 of
640).
Pepijn en Arnulf van Metz zijn erin geslaagd de feitelijke macht in de Frankische koninkrijken in handen van de aristocratie te leggen. Zo begon de periode van de "
Vadsige of Luie koningen": de Merovingische koningen die alleen in naam regeerden terwijl de hofmeiers de feitelijke macht uitoefenden.
Vadsige koningen is de benaming voor de Merovingische koningen in de periode van de hofmeiers (634 -751).
Oorspronkelijk slechts bestuurders van de Merovingische hoven, gingen de hofmeiers steeds meer politieke macht naar zich toetrekken, totdat ze uiteindelijk feitelijk de politieke touwtjes in handen hadden. De koningen werden steeds meer gemarginaliseerd en speelden alleen nog een rol als officiële stukken ondertekend moesten worden.
De latere Karolingen schilderden hen af als
les rois fainéants, 'de vadsige koningen': koningen die een luxeleven leidden zonder enige maatschappelijke verantwoordelijkheid te hebben.
Stamboom van Pepijn van Landen
Pepijn van Landen was gehuwd met
Ida van Nijvel (592–652). Pepijn en Ida van Nijvel hadden drie kinderen:
- een dochter Begga, die trouwde met Ansegisel, de zoon van Arnulf van Metz. Een zoon uit dit huwelijk, Pepijn van Herstal, was de overgrootvader van Karel de Grote in de mannelijke lijn.
Pepijn van Landen en zijne dochter Begga
- een dochter, Gertrudis van Nijvel, die abdis van de abdij van Nijvel werd
Gertrudis van Nijvel
- een zoon Grimoald die net als zijn vader hofmeier van Austrasië is geweest.
Volgens een latere legende was ook
Allowin van Haspengouw, beter bekend als de heilige Bavo, een zoon van Pepijn van Landen.
Pepijn van Landen wordt als
zalige beschouwd maar is in tegenstelling tot zijn vrouw en twee van zijn kinderen niet officieel zalig verklaard. Zijn feestdag is
21 februari.
Pepijn van Herstal
Pepijn II van Herstal, bekend met de bijnamen de Jonge, de Middelste of de Dikke, (Herstal, ca. 645 - Jupille-sur-Meuse, 16 december 714) was een Frankische hofmeier. Hij was de zoon van de hofmeier Ansegisel en van (de heilige) Begga, een dochter van de hofmeier Pepijn van Landen. Hij werd begraven in de abdij van Sint Arnulf (zijn grootvader) in Metz.
Door de mislukte staatsgreep van zijn oom Grimoald was zijn familie in politieke ongenade gevallen, waarbij veel prominente familieleden, onder wie zijn vader, gedood waren. Pepijn had nog wel de omvangrijke familiebezittingen langs de Maas en de Moezel. Door zijn huwelijk met Plectrudis (rond 670) verwierf hij nog meer bezittingen aan de Moezel en in de Eifel. Ook wist hij veel prestige terug te winnen door Gundewin te doden, de moordenaar van zijn vader.
In 679 was Pepijn een van de leidende edelen in Austrasië. Samen met Martin van Laon leidde hij het verzet tegen de hofmeier Ebroin van Neustrië en Bourgondië die ook de macht in Austrasië wilde verwerven. De Austrasiërs werden bij Laon verslagen, Martin werd gedood en Pepijn moest vluchten. In 680 werd hij hofmeier van Austrasië. Een jaar later werd Ebroin vermoord, en Pepijn sloot een verdrag met diens opvolger Waratton. In 687 kwam hij echter in conflict met Berthar, de nieuwe hofmeier van Neustrië en Bourgondië. Pepijn versloeg hem in de Slag bij Tertry. Koning Theuderik III benoemde Pepijn tot hofmeier van het gehele rijk en Pepijn erkende Theuderik als enige koning. Verder liet Pepijn zijn zoon Drogo trouwen met een dochter van Berthar.
In 689 versloeg hij de Friezen in de Slag bij Dorestad en veroverde hij alle gebieden ten zuiden van de Rijn. Aan de missionaris Willibrord gaf hij een oud Romeins fort, nu de stad Utrecht, als steunpunt voor zijn zending onder de Friezen. Ook onderwierp hij de Alemannen. In 691 deed hij een schenking aan de abdij van Sint-Arnulf te Metz. In 695 benoemde hij zijn zoon Grimoald II tot hofmeier in Neustrië en zijn zoon Drogo tot hofmeier in Bourgondië.
Huwelijken en kinderen
Getrouwd met
Plectrudis rond
670 (= Pepiniden):
- Drogo (rond 670-708)
- Grimoald II, hofmeier in Neustrië, (rond 680 - vermoord in 714)
Met zijn tweede vrouw (in
bigamie getrouwd)
Alpaida (= Karolingen):
- Karel Martel (23 augustus 686-22 oktober 741)
- Childebrand (vermoedelijk rond 690-751) (het is niet helemaal zeker dat Childebrand een kind was van Alpaida)
Nadat zijn zonen Drogo (708) en Grimoald (714) nog tijdens zijn leven waren overleden benoemde Pepijn op aandringen van Plectrudis zijn minderjarige kleinzoon Theudoald, de zoon van Grimoald, tot zijn opvolger. Theudoald was echter nog te jong om zelf te regeren. Toen Pepijn van Herstal op 16 december 714, bijna tachtig jaar oud, plots in Jupille (nu een deel van de Luikse agglomeratie in het moderne België) overleed, zou Plectrudis voorlopig het regentschap uitoefenen. Zijn rechtmatige kleinkinderen riepen zichzelf inderdaad uit tot Pepijn van Herstals ware opvolgers, en probeerden met de hulp van Plectrudis hun positie als hofmeier van het paleis in stand te houden. Karel Martel, de oudste zoon van zijn tweede vrouw, had echter de gunst van de Austrasische adel gewonnen. Hij had zich bewezen als een krachtig militair, die zijn volgelingen door succesvolle plundertochten van omvangrijke buit kon voorzien. Ondanks de inspanningen van Plectrudis, die hem enige tijd gevangen liet zetten, slaagde Karel er in de enige hofmeier van het paleis en de
de facto heerser van het Frankische rijk te worden. Hier ging echter wel een meer dan drie jaar durende machtsstrijd, de zogenaamde
Frankische Burgeroorlog (715-718), aan vooraf.
Karel Martel wordt de eerste van de Karolingen genoemd (oorspronkelijk een partijnaam tijdens de Frankische Burgeroorlog), en de kinderen en kleinkinderen van Plectrudis de laatsten van de Pepiniden.
De
Frankische Burgeroorlog van 715 tot 718 brak uit na de dood van hofmeier Pepijn van Herstal op 16 december 714 en werd gestreden tussen Theudoald, zijn kleinzoon en beoogde opvolger, tezamen met zijn weduwe Plectrudis enerzijds en anderzijds zijn bastaardzoon Karel Martel; derde partij in het conflict vormden Raganfrid, zijn opvolger als hofmeier in Neustrië en de nieuwe Frankische koning Chilperik II.
In de oorlog was sprake van verschillende belangen en coalities. In grote lijnen kwam het erop neer dat Austrasië, het noordoosten van het Frankische Rijk, tegenover de rest van het rijk stond, bestaande uit Neustrië en het hertogdom Bourgondië, waarbij de erfgenamen van Pepijn van Herstal een belangrijke rol speelden. De weduwe van Pepijn van Herstal, Plectrudis, en haar kleinzoon Theudoald waren tegenstanders van Karel Martel, een bastaardzoon van de overleden hofmeier. Een derde partij was koning Chilperik II met hofmeier Raganfrid aan zijn zijde, die hun eigen belang hadden. Verder kan de Friese koning Radboud, als coalitiepartner van de Neustriërs, beschouwd worden als een vierde partij; hij volgde wel zijn eigen belangenagenda.
De Frankische Burgeroorlog werd na een vijftal veldslagen beslist in het voordeel van Karel Martel.
Het Frankische Rijk ten tijde van het overlijden van
Pepijn van Herstal.
De adel in Neustrië en Bourgondië zag de dood van hofmeier Pepijn van Herstal als een kans om zich te ontdoen van de Austrasische dominantie. Zij wilden terug naar de situatie voordat Pepijn alle Frankische gebieden onder één bewind verenigde. Onder aanvoering van Raganfrid spande de Neustrische adel samen zodra Pepijn bij zijn voorzaten en zoons in Metz was bijgezet. De Frankische koning Dagobert III liet zich door hen overhalen om Raganfrid als zijn nieuwe hofmeier te benoemen in plaats van de beoogde opvolger van Pepijn, Theudoald.
Dagobert III
In Austrasië had de vrouw van Pepijn ervoor gezorgd dat Karel Martel uitgesloten was voor de opvolging, en dat haar minderjarige kleinzoon Theudoald (zoon van Grimoald II uit een eerder huwelijk) als opvolger was benoemd. Hij moest de nieuwe hofmeier worden met Plectrudis als regentes. Zij liet Karel gevangenzetten en opsluiten in Keulen. Als in de tussentijd bekend werd dat de koning Raganfrid had benoemd als hofmeier, trok Plectrudis zich hier niets van aan en stuurde Theudoald met een leger naar het zuiden om de koning op andere gedachten te brengen.
Op 26 september 715 kwam het leger van Theudoald in gevecht met de strijdkrachten van hofmeier Raganfrid. Deze veldslag bij Compiègne luidde het begin in van de Frankische Burgeroorlog. In de
Cocia silva - het huidige Woud van Compiègne - versloeg Raganfrid de jonge Theudoald die ternauwernood kon vluchten naar zijn grootmoeder in Keulen. Volgens het Liber Historiae Francorum stierf Theudoald vlak hierna, hoewel andere bronnen melden dat hij nog vele jaren daarna leefde. Hoe dan ook, Karel Martel wist uit de gevangenis van Plectrudis te ontsnappen en Dagobert III stierf kort hierna. Chilperik II werd de nieuwe koning en Raganfrid bleef aan als hofmeier. Er ontstond een situatie zoals aangegeven op de kaart.